Column (Christine Stam-van Gent): Lied op moeder de vrouw
Na aankondiging van het boekenweekthema ”De moeder de vrouw” klonk uit alle hoeken verontwaardigd geblaas: ben ik als vrouw pas compleet als ik moeder ben? Al is de commotie overdreven, die vraag doet ertoe. Wat de sneer is van feministen en fulltime schrijvende vrouwen, kan tegelijk de diep verborgen twijfel zijn van hen die nooit moeder worden, om welke reden dan ook.
Exact op de dag dat de ophef ontstond ging de lectio continua in huize Stam over Richteren 5, waarin Debora haar lied zingt en zichzelf „een moeder in Israël” noemt. Dat bracht me tot de gedachte dat het woord moeder in de Bijbel zowel een letterlijke als figuurlijke betekenis heeft. Zelfs een stad kan een moeder zijn (Galaten 4:26). Bijbels gezien is een moeder iemand, of iets, die/dat leven voortbrengt en beschermt. Neem Jaël, de andere vrouw in Debora’s lied, die we in haar tent toch niet bepaald achter het aanrecht vinden. Terwijl ze met ferme klappen een pin door de slaap van Sisera dreef en zo een vernietiger van het volk uitschakelde, was ze levengevend bezig voor Israël. Het ware moederen mag men dus breed nemen, van kinderen baren tot rechtspreken en het doden van een legeraanvoerder aan toe.
Verder mijmerend over Debora kwam ik tot de conclusie dat de essentie van haar moeder-zijn in haar luistervermogen gelegen moet hebben. Intens luisterde ze naar Gods stem, scherp luisterde ze naar de mensen. Zo groeiden in haar binnenste de wijze woorden die ze uiteindelijk sprak. Levengevende woorden. Ooit, in mijn studentenjaren, poetste ik de kamer van zuster Antje. In volmaakte rust keek ze toe, vanuit de stoel waar ze niet zelf meer uit kon komen. Ze had iets wat mij vreemd jaloers maakte. Op een dag vroeg ik het haar: „Antje, hoe word je zo wijs als jij? Gewoon erom vragen”, zei ze gevat. „Zo makkelijk is het! Alleen… het is niet los verkrijgbaar. Je krijgt er lijden bij.” Daarop sloot ze de ogen en zong in hoog vibrato haar lied: „Gij deed mij veel benauwdheid smaken / en drukkend harteleed, /maar tot mijn hulp gereed / zult Gij mij weder levend maken; /mij uit den afgrond trekken, / en met Uw vleug’len dekken.”
„Dat wijze hart van koning Salomo was een luisterend hart”, zei Antje daarna. „Goed luisteren dus!” Ondeugend tikte ze tegen haar gehoorapparaten, door haar ”Philips oorbellen” genoemd. Plotseling zag ik voor me hoe Antje een gouden gehoorapparaat kreeg opgespeld door de burgemeester, voor zoveel jaren trouwe luisterdienst. Antje, diacones in ruste. Nooit getrouwd, nooit moeder geworden, maar onnavolgbaar bedreven in de luisterkunst, door pastor Margriet van der Kooi ook wel ”tevoorschijnvroedvrouwen” genoemd. Een Philips oorbel als lintje zal wel nooit ingang vinden, net zomin als dit boekenweekgeschenk nog geschreven gaat worden door een vrouw. Maar liederen blijven we zingen.