Column (ds. J. Belder): Brombeer
Even na het middernachtelijk uur word ik wreed uit mijn eerste slaap gehaald. Oorverdovend kabaal zoekt een weg van buiten naar binnen. Snaken op brommers zonder uitlaat scheuren de stilte van de nacht in stukken. Koningsdag is begonnen.
Ik hoop dat het bij één rondje luilakken blijft. Of bij twee. Of drie… Die hoop blijkt ijdel. Ik sluit de ramen. Helpt niet. Wel tegen de blauwe walm van uitlaatgassen, niet tegen de herrie. Ik raak geprikkeld. Wind me op. Word boos. „Het ultieme bewijs dat je een slechte dominee bent”, lispelt een stemmetje vanbinnen. „Goede dominees worden niet boos, wel bedroefd.” „Houd je mond”, reageer ik kribbig en raak nog meer geprikkeld. Ik beklaag de zieken en de stervenden. En de mensen die er straks weer op tijd uit moeten. Natuurlijk beklaag ik vooral mezelf.
Mijn humeur daalt tot ver onder het vriespunt. Ik denk aan de in 1975 overleden ds. J. T. Doornenbal. Een medestander. Alleen al om genoemde redenen verlangde deze broeder naar de jongste dag. Het moment waarop al die lawaaigevallen voor eeuwig zullen verdwijnen in de poel van vuur en sulfer.
Weer dat nare stemmetje: „Een dominee zou betere argumenten moeten hebben.” „Zal waar zijn”, riposteer ik, „maar nu baal ik van die heidense herrie.” Die zwelt ondertussen almaar aan. Alsof de duivel ermee speelt. Ik betrap mezelf op republikeinse verlangens. „Zal ook wel geen zuiver motief zijn”, haast ik me om de binnenprater voor te zijn. Inmiddels is ook mijn echtgenote wakker. Dan moet het lawaai wel menens zijn.
Ik zoek troost, de oogst is schraal. Ze voorspelt dat luilakkerij binnenkort wel op de Werelderfgoedlijst gezet zal worden. Vervolgens trekt ze de dekens verder over zich heen en doet wanhopige, maar vergeefse pogingen om weer in slaap te komen.
Tegen de klok van negen mengt de blaaskapel zich in het nog altijd voortdurende brommergeraas. „Waarom doet de burgemeester niks? De politie? De wijkagent?” Ik begin de Koningsdag moe, lusteloos en zelfs gedeprimeerd.
’s Avonds is het opnieuw feest. Uit verre verten dreunen uit speakers de bassen van drums. Elektrische gitaren ronken. Een lawaaibeul loeit en brult in een microfoon, alsof het publiek Oost-Indisch doof is. Om halftwaalf wordt het rustig. Einde Koningsdag. Wat is er van mij deze dag geworden? Republikein? Of toch maar Oranjeklant? Of…? Brombeer, lacht mijn geliefde.
Volgend jaar sla ik een grote doos herriestoppers in. Tenminste, als de dag van Christus’ wederkomst nog niet is gekomen en de dood het leven niet heeft ingehaald. Twee zaken om ernstig rekening mee te houden.