Bundel over de plaats van kerkhistorie in de wetenschap
„Ons vak leeft en bloeit in Nederland, ons Kerkhistorisch Gezelschap leeft en bloeit evenzeer. En daarom gaan wij vol vertrouwen de derde kwarteeuw van ons bestaan in.” Dat schreef prof. dr. R. van den Broek in 1996 bij de herdenking van het vijftigjarig bestaan van het KHG, „een typisch protestantse club.”
Bij het tienjarig bestaan had prof. dr. J. N. Bakhuizen van den Brink, oprichter en eerste voorzitter, gezegd dat er geen beschaving mogelijk is zonder dat de geschiedenis, zeker ook de kerkgeschiedenis, bloeit.
Maar Van den Broek zag al wel donkere wolken hangen. „Aan de universiteiten worden de staven nog steeds ingekrompen, waardoor bepaalde onderdelen van het vak danig in de knel komen.” En prof. dr. F. A. van Lieburg vraagt zich af, als hij de derde kwarteeuw van het KHG onder de loep neemt, of wijlen prof. dr. Willem van Asselt, in die tijd „de nieuwe penvoerder” van het KHG, „een vleugje zelfspot” hanteerde toen hij schreef over „de oubolligheid van een theologenclub die zichzelf dreigde te overleven.”
In 2016 ging het Kerkhistorisch Gezelschap op in de Vereniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis (VNK). Prof. dr. H. van den Belt, toen voorzitter, had in zijn nieuwjaarstoespraak van dat jaar al gezegd: „De belangstelling is tanende – dat geldt ook voor de aanmelding van studenten voor het vak geschiedenis in het algemeen. Mede daarom is er behoefte aan samenwerking met de vele liefhebbers of amateurs.”
Terugblik
De overgang van KHG naar VNK is gemarkeerd door de wetenschappelijk onderbouwde bundel ”Zuurdesem verandert alles”. De titel is ontleend aan de Duitse theoloog Ernst Troeltsch (1865-1923), die zei dat de historische methode, toegepast op Bijbelwetenschap en kerkgeschiedenis, een zuurdesem is „die alles verandert en uiteindelijk de gehele gangbare vorm van theologische methoden opblaast.”
De eerste hoofdstukken vormen een vrij taaie opsomming van de verdiensten en bezigheden van de eerste twee kwarteeuwen van het KHG. Daarbij verdienen overigens de uitgave van het vijfdelige Biografisch Lexicon voor de Geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme, en die van de tweedelige Documenta Reformatoria een ereplaats.
Boeiender wordt het derde hoofdstuk, geschreven door prof. Van Lieburg, waarin „een zekere popularisering” van het KHG –een wens van Bakhuizen van den Brink– de revue passeert. Daarna vertelt Christoph Burger, de Duitse oud-voorzitter van het KHG, over zijn ervaringen als Duits kerkhistoricus.
Daarna wordt het spannend. De ondertitel van het boek luidt namelijk ”Het Kerkhistorisch Gezelschap (1946-2016) tussen theologie en geschiedenis”. Kortweg: is kerkgeschiedenis wel een apart vak naast de gewone geschiedenis en hoe of in hoeverre is kerkgeschiedenis dan gelieerd aan de theologie?
Over het eigene van de kerkgeschiedenis bestond overigens in het verleden ook onder de leden van het KHG geen algehele eenstemmigheid. In 1977 wijdde men een middag aan dit thema. Men was het eens over het goed recht van de aparte beoefening van de kerkgeschiedenis binnen de historische wetenschappen en over het feit dat deze in de theologische faculteiten thuishoort
Bakhuizen van den Brink betoogde dat in de kerkhistoricus de gelovige en de historicus moeten samengaan. En: „De kerkgeschiedenis is pas realistisch als zij ruimte voor Gods ingrijpen laat.” Sceptici aan de universiteiten, die eraan voorbijgaan hoe Gods Geest met de mensen heeft gehandeld, noemde hij „verouderd”(!) De kerkgeschiedenis is alleen theologisch te beoefenen.
De hoogleraar W. F. Dankbaar, die na Bakhuizen voorzitter was, ontkende echter het theologisch karakter van het kerkhistorisch onderzoek, omdat de voorzienigheid van God niet wetenschappelijk valt na te trekken. Nog geen twintig jaar geleden, schreef Van den Broek in 1996, werd de visie van Dankbaar door „zeer gezaghebbende kerkhistorici” als onjuist afgewezen, hoewel, zegt hij erbij, de leden van het KHG de opvatting van Dankbaar in de praktijk wel volgden. Bij een kerkhistorische gebeurtenis voerde namelijk niemand de voorzienigheid op.
Vooruitblik
In deze bundel wordt de discussie over „de verhouding tussen de historische en theologische benaderingen en perspectieven” springlevend gehouden door prachtige bijdragen van dr. Joke Spaans, prof. dr. Matthias Smalbrugge en prof. dr. Henk van den Belt. Ik beperk me tot de laatste bijdrage, geschreven onder de titel ”Kerk- en theologiegeschiedenis tussen godgeleerdheid en geschiedwetenschap”, waarmee naar mijn oordeel de bundel naar een hoogtepunt stijgt.
Prof. Van den Belt stelt dat het denken vanuit een na te trekken voorzienigheid verleden tijd is. Ook zij die geloven in Gods hand in de geschiedenis zien het doorgaans niet meer als hun opdracht om de historie theologisch te duiden. Daarom zegt hij: „De gangbare wetenschappelijke bestudering van de geschiedenis maakt het moeilijk om de kerkgeschiedenis tegelijk wetenschappelijk en theologisch te benaderen.”
Toch wil hij een aanzet bieden voor „een theologische bestudering van de geschiedenis van het christendom in het spanningsveld tussen godgeleerdheid en geschiedwetenschap.” Er is bij historici vandaag de dag weliswaar huiver voor „een normatieve beoordeling” van de geschiedenis, maar bij elke historicus geven alleen al de gebruikte bronnen blijk van levensbeschouwelijke vooronderstellingen. Bij een theologische benadering worden bronnen gebezigd vanuit een normatief perspectief. Dat is geen probleem, als daarbij de objectiviteit maar niet wordt verspeeld.
Eerst schetst prof. Van den Belt de ontwikkeling van de kerkgeschiedenis zelf. Deze werd verbreed tot religiegeschiedenis. De modernste geschiedbeoefening heeft intussen „een radicaal seculiere agenda”, met als eerste van de acht kenmerken dat de rede, het verstand, het enige waarheidscriterium is. Prof. Van den Belt constateert dat aan de universiteiten theologie vaak niet of nauwelijks als wetenschap wordt gezien en daarom wordt verwezen naar kerkelijke seminaria. Was ooit de theologie koningin van de wetenschappen, vandaag is zij aan de universiteiten stiefdochter geworden of wordt zij zelfs te vondeling gelegd.
Toch theologisch
Wie, zoals prof. Van den Belt, de kerkgeschiedenis toch theologisch wil duiden in een universitaire context kan niet heen om de openbaring. Prof. Van den Belt wil aansluiten bij twee elementen uit de scholastieke theologie: „De grenzen van de theologie: wij zijn pelgrims” en „Het object van de theologie: spreken over God als Bron en Doel.”
Wat het laatste betreft: het geloof in God als Schepper en Onderhouder van de wereld veronderstelt dat Hij „op de een of andere wijze achter de gordijnen van de zichtbare en tastbare werkelijkheid” het heft in handen heeft, onzichtbaar en onnavolgbaar. De werkelijkheid laat zich lezen als „openbaring van God.”
Anders dan de andere geesteswetenschappen reflecteert de theologie daarom op de laatste vragen naar de oorsprong en het doel van de werkelijkheid. De theologie ziet wel dezelfde werkelijkheid, maar ziet die anders, namelijk als schepping en openbaring van God. Waar andere historici halt houden, kan de kerkhistoricus een perspectief toevoegen vanuit deze geloofsbelijdenis. Welke moderne, seculiere wetenschapper pakt deze handschoen op?
Eén ding moge helder zijn. Deze bundel maakt duidelijk dat bij de overgang van het KHG naar de VNK het oorspronkelijke gezelschap vandaag de dag niet bestaat uit een „clubje oubollige heren.” (Kerk)historici en andere geesteswetenschappers kunnen er de tanden op stukbijten.
Boekgegevens
Zuurdesem verandert alles. Het Kerkhistorisch Gezelschap (1946-2016) tussen theologie en geschiedenis, Henk van den Belt en Fred van Lieburg (red.); uitg. Vereniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis, Gouda, 2017; ISBN 978 90 798 4500 2; 128 blz.; € 9,50.