Tikkertje op het schoolplein blijft leuk
Handwerklessen, kroontjespennen, de schooltandarts: ouderen hebben er dierbare of juist traumatische herinneringen aan, jongeren kennen het niet meer. Wat is er de afgelopen eeuw allemaal veranderd op de lagere school, en later de basisschool? Vier generaties blikken terug.
Er stond vanavond rodekoolstamppot op het menu in huize Van Klinken in het Zeeuwse Nieuwerkerk waar William (11) met zijn ouders, broers en zusje woont. De specerijen geuren nog overdadig. De hond kwispelt ervan. Of doet hij dat misschien omdat de opa en oma van William op bezoek zijn?
Vanuit de woonkeuken van het grote huis waar vader Van Klinken (40) met zijn gezin woont, loopt een gangetje naar het huisje van overgrootoma. Haar zoon, kleinzoon en achterkleinzoon zitten bij haar in het kleine kamertje. Ze praten over vroeger. Uiteraard gaat het over het onderwijs, want bij de familie Van Klinken zit het onderwijs in het bloed. Vader is directeur van de Ds. Pieter van Dijkeschool in Bruinisse, opa was jarenlang hoofd van de Dr. C. Steenblokschool in Veenendaal.
William zit in groep 8 van de School met de Bijbel in zijn woonplaats. Het is maar vijf minuten lopen naar de school waar opa L. D. van Klinken (68) en overgrootoma D. van Klinken-Kik (94) als kind ook naartoe gingen. Vader Adriaan zat in de schoolbanken op de basisschool waar zijn vader jarenlang hoofd van de school was, in Veenendaal. De vier generaties zijn regelmatig bij elkaar in Nieuwerkerk. Zo ook vanavond.
Vangertje
Aanleiding voor het gesprek in de huiskamer van overgrootoma is het boek ”De lagere school. Toen bijna alles nog heel anders was” van auteur Wim Daniëls. Het boek is een geordende verzameling van Daniëls’ eigen ervaringen en die van veel andere Nederlanders. Een paar regels van de achterkant van het boek: „De lagere school van vroeger was een totaal andere school dan de basisschool van nu. Uiteraard zonder alle moderniteiten zoals de computer, het digibord en het leerlingvolgsysteem. En ook zonder tienminutengesprekken, plusklassen, remedial teaching en voordurend en uitvoerig toetsen. De leerlingen van toen hadden te maken met een onderwijzer(es) die een gezag en een autonomie had die voor kinderen en ouders vanzelfsprekend waren.”
Het boek is een feest van herkenning voor onderwijsfamilie Van Klinken. Op bladzijde 183 gaat het bijvoorbeeld over schoolpleinspelletjes zoals kaatseballen. „Ik kon dat redelijk goed, al had ik geen eigen kaatsbal. Daar hadden we thuis geen geld voor”, vertelt overgrootoma. ”Ballen” was duidelijk een meisjesaangelegenheid. De mannen hebben het nooit gedaan. Zij deden liever aan bokspringen. „Iemand ging gebogen, als bok, staan. De volgende sprong eroverheen en ging ook bokstaan. Nummer 3 moest over beide bokken en sloot zich aan in het rijtje. Als de laatste van de groep had gesprongen, mocht bok nummer 1 springen enzovoorts”, legt Adriaan uit. „Het kon er soms ruig aan toegaan. Het werd weleens verboden.”
Knikkeren blijkt een spel van alle tijden, net als tikkertje. Ook William tikt er nog lustig op los, in allerlei varianten: tweelingtikkertje, boktikkertje, tikkertje met vrijplaats. Overgrootoma weet dat het spel vroeger in Zeeland vangertje heette. Verder werd er een aantal decennia terug op het schoolplein volop gejojood, verstoppertje gespeeld en landjepik gedaan. De grootste verandering op het schoolplein volgens opa: „Nu zijn er speeltoestellen, vroeger moest je zelf de spellen bedenken.”
Joep de poes
Dat het onderwijs voortdurend verandert, is bijvoorbeeld goed te zien aan de wisselingen in de methoden om te leren lezen en schrijven. Iedere generatie kent zijn eigen leesplankje. Overgrootoma is met het bekende ”Aap, noot, mies” opgegroeid. Bij opa werd de leesmethode van W. G. van de Hulst ”Zo leren lezen” gebruikt. „Wij leerden eerst de woorden, daarna de letters. Volgens de zogenaamde globaalmethode”, vertelt hij. „Ik herinner me dat we de woorden hardop klassikaal moesten lezen. Iedereen tegelijk.”
Williams vader heeft zich het lezen en schrijven eigen gemaakt met de Leesfeestboekjes over Bas, Toos en Joep de poes. Veel reformatorische scholen gebruiken tegenwoordig de christelijke methode Taalfontein. Daan, Roos en Pit zijn de eerste woorden die de jongste basisschoolgeneratie leert.
Ook het schrijfgerei veranderde in de loop van de twintigste eeuw sterk. Adriaan schreef, net als zijn zoon nu doet, met een vulpen. Opa hanteerde de kroontjespen en overgrootoma krabbelde met de griffel op een lei. „Alleen als we dictee hadden, mochten we met de pen in een schrift schrijven”, vertelt ze. „Er waren toen nog maar weinig schriften, elke leerling had er één. Onze meester was nogal heethoofdig, dus het gebeurde weleens dat hij in een driftbui de stapel schriften in de prullenbak gooide. Als hij bekoeld was, moest hij ze er weer uithalen. Dat vonden wij natuurlijk wel grappig.”
Jaap en Gerdientje
Klassikaal lezen is een beproefd recept. Toch is het in de loop der decennia enigszins aangepast. Overgrootoma memoreert: „Wij lazen bijvoorbeeld ”Van Hollandsche jongens in de Fransche Tijd”, van Van de Hulst. De juffrouw wees iemand aan die hardop moest lezen. Vaak waren dat degenen die er het slechtst in waren. Pedagogisch niet heel verantwoord, zeggen we nu. De rest van de klas behoorde mee te lezen. Het ging echter zo traag dat ik soms wel een paar hoofdstukken voorliep op de klas. Wees de meester jou aan om te lezen en wist je niet waar de vorige leerling gebleven was, dan kreeg je een berisping. Het was dus opletten geblazen.”
Vader en opa lazen boeken zoals ”Fulco de minstreel”, ”Reis door de nacht” en ”Jaap en Gerdientje”. Of hele series, bijvoorbeeld de Jeugdlandserie waarvan de eerste deeltjes over Rob en Roland gingen. William leest bloedstollender boeken. „Wij lezen niet meer van Van de Hulst, maar van Henk Koesveld. ”Ridders van Sint Jan” is bijvoorbeeld een spannend boek, en ”Wambo”. Dat ben ik nu aan het lezen.”
Kadetjes
Tegenwoordig is het gemeengoed: het jaarlijkse schoolreisje. Dat was niet altijd zo. „Wij gingen alleen in groep 8 op schoolreis”, vertelt Adriaan. „Met de bus naar Ouwehands Dierenpark. Voor mij was het weinig blikverbredend; wij hadden thuis een gezinsabonnement op die dierentuin”, vertelt Adriaan.
„Tot een paar decennia geleden werden schoolreisjes op veel reformatorisch scholen als zinloos vermaak gezien”, weet opa. Ook hij ging alleen in de hoogste klas op reis. „We bezochten een tentoonstelling over houtsnijwerk, in Breda. Het was een soort hobbyistenverzameling, maar dat maakte niet uit. Het leukste was dat we per bus gingen en dat we kadetjes in plaats van boterhammen in onze broodtrommel hadden.”
Overgrootoma maakte het eerste schoolreisje mee dat de School met de Bijbel van Nieuwerkerk ooit organiseerde. „Met de drie hoogste klassen gingen we per tram naar het strand en de duinen van Haamstede. Niet iedereen kon mee, want de leerlingen moesten het zelf betalen.” Verbijsterd kijkt William zijn overgrootoma aan. „Wij gaan ieder jaar op schoolreis en hoeven daar volgens mij niet voor te betalen.” Een blik van verstandhouding tussen vader en opa maakt duidelijk dat die veronderstelling niet klopt. „We zijn bijvoorbeeld naar Slot Loevestein en Archeon, een soort openluchtmuseum over de geschiedenis van Nederland, geweest”, vertelt William verder. „In groep 7 gingen we survivallen en dit jaar gaan we een paar dagen op kamp.”
Natte gymles
Schoolzwemmen kwam kort na 1900 heel voorzichtig op gang, maar pas rond 1925 werd de aandacht ervoor aanzienlijk groter. In 1937 werd de stichting Zwemmen op School opgericht, om het zwemonderwijs op scholen te bevorderen.
Er waren maar weinig leerlingen die genoten van de ”natte gymles”, zoals sommige scholen het noemden. Een van de anekdotes in Daniëls’ boek over de veranderingen in het basisonderwijs: „Ik herinner me eigenlijk alleen de kou, het rillen en de blauwe lippen van mijn klasgenoten, want in mei was het water vaak niet warmer dan 12 graden. De zwemleraar was onverbiddelijk: je moest erin. Soms was dat maar tien minuten en dan mochten we er weer uit, voordat er iemand het niet zou overleven. Het eerste uur na de les werden we niet meer warm. Kindermishandeling was het. Iedereen wist het en niemand greep in.”
De laatste decennia wordt schoolzwemmen op steeds minder scholen aangeboden. Vreemd genoeg was William van Klinken de eerste in zijn familie die schoolzwemmen kreeg. „Dat was in groep 4 en 5, maar wel in een verwarmd binnenbad, hoor. Dankzij het schoolzwemmen heb ik mijn C-diploma gehaald. A en B had ik al.” Volgens opa en overgrootoma werd het na de watersnood in 1953 vooral door Zeeuwen heel belangrijk gevonden dat kinderen op een redelijke manier hun hoofd boven water konden houden. „Onze school heeft daar echter nooit een taak in gezien. Veel kinderen konden trouwens allang zwemmen als ze in de hogere klassen zaten. Dat hadden ze in hun vrije tijd geleerd van een broer of zus, gewoon in de Oosterschelde”, vertelt opa als ervaringsdeskundige.
De tijd vliegt in de kleine woonkamer in Nieuwerkerk. Het gesprek gaat over de M-brigade, een actie van het Nederlands Zuivelbureau om kinderen aan het schoolmelk te krijgen. Vandaar gaat het gesprek naar flippo’s, een spaaractie van chipsfabrikant Smiths. Van de chipszakjes gaat het gespreksonderwerp naar traktaties op verjaardagen die in de loop der jaren steeds imposanter en ongezonder werden. Ook de schooltandarts, tbc-controle, lekkende vulpennen, inktlappen en boze meesters komen aan de orde.
Met recht luidt de ondertitel van Daniëls’ boek: Toen bijna álles nog heel anders was.
Boekgegevens
De lagere school. Toen bijna alles nog heel anders was, Wim Daniëls; uitg. Prometheus, Amsterdam, 2017; ISBN 978 90 446 3450 1; 224 blz.; € 19,99.