Niet jokken is moeilijk, in politiek én dagelijks leven
Zeker, politici moeten eerlijk zijn. Maar laat journalisten hen daarbij dan helpen door hen niet meteen in frames te duwen. De kiezer op zijn beurt moet beseffen dat ook hijzelf dagelijks jokt.
Hoge bomen vangen veel wind. Dat ondervond D66-leider Pechtold deze week. Over een Schevenings appartementje, dat een Canadese diplomaat hem schonk, ontstond plots enige ophef. Had de politicus van dat cadeau geen melding moeten maken, bijvoorbeeld in het geschenkenregister van de Tweede Kamer?
Flauwekul natuurlijk. Dat register is bedoeld om transparantie te bieden over giften van particulieren of belangengroeperingen die via een geschenk een politicus proberen om te kopen. Maar dat betekent niet dat Kamerleden verplicht zouden zijn allerlei transacties uit de privésfeer aan de grote klok te hangen.
Het voorval toont in elk geval aan hoe kwetsbaar een politicus anno 2017 is. Voor je het weet, sta je te boek als sjacheraar, leugenaar, geldwolf of baantjesjager.
Het besef dat media jouw carrière kunnen maken en breken, is een van de oorzaken van een steeds grotere verkramptheid van politici en hun spindoctors. Gevraagd door journalisten van het Reformatorisch Dagblad of zij mee wilden werken aan een interview over ”waarheid en leugen”, lieten opvallend veel Kamerleden het afweten. Asscher? Klaver? Omtzigt? „Hmmm, later wil ik je weleens te woord staan. Maar dan over een ander onderwerp.”
Die behoedzaamheid, om niet te zeggen argwaan, is onder Kamerleden, ministers en de voor hen werkende beeldpoetsers (zoals ze voorlichters in Zuid-Afrika noemen) steeds meer gemeengoed geworden. „Wat wil je eigenlijk met je interview?” „In welk kader komt het te staan?” „Nee, zó’n foto willen wij niet.”
Het is de vraag of die kramp de politiek echt verder helpt. Zou de burger erin trappen als hij van politici slechts gepolijste zinnen te horen en te lezen krijgt en superveilige uitlatingen die gecheckt en gedubbelcheckt zijn? Iets meer ontspanning bij Kamerleden en voorlichters is zeker gewenst.
Maar om uit dit verstikkende klimaat van achterdocht en controledrift te raken, moet ook de pers zich op zijn gedrag bezinnen. Waarom moet elke verandering van mening als „gedraai” geframed worden? Wat is erop tegen als politici voortschrijdend inzicht vertonen? Net als voor iedereen geldt toch ook voor hen: beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald?
Ten slotte kan een relaxter omgaan met publiciteit en met het eigen imago van politici alleen tot stand komen als ook het publiek meewerkt. De krantenlezer, tv-kijker en radioluisteraar mag zich er wel wat meer van bewust zijn dat niet alleen politici, maar ook zijzelf onverbeterlijke jokkebrokken zijn. „Leugens zijn het smeermiddel in de sociale omgangsvormen”, beweren psychologen. Want wat zeggen we tegen een kleuter die het van grootmoeder gekregen cadeautje lelijk vindt? Inderdaad: „Zeg maar tegen oma dat je het érg mooi vindt.”
Zeker, het christelijk geloof, de algemene moraal én het welbegrepen eigenbelang (elke leugen kost geheugen) sporen ons aan de waarheid te spreken. Maar een eerlijk onder ogen zien van het menselijk tekort mag bij ons allen wel tot iets meer clementie voor politici leiden.