Reddingsplan lag klaar voor als de mens zou vallen
De zondeval hoort níét bij het plan van de soevereine Schepper, reageert prof. dr. mr. T. Blokland.
Genesis 1 zegt dat de schepping zeer goed was. Verderop in dit Bijbelboek lezen we: „Eet niet van de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad, want dan komt daardoor de dood de schepping binnen.”
Wel heeft de Heere het mogelijk geacht dat het mis zou gaan in het latere paradijs. Daar heeft de Heere Jezus toen al een voorziening voor klaargelegd, door Zich aan te bieden als Lam van God, door te zeggen wat we lezen in Psalm 40: „Hier ben Ik om Uw wil te doen, o Mijn God; Uw wet is in Mijn binnenste.”
Waarom heeft de Heere het zo laten geschieden? We zullen het weten op de grote morgen, als Hij alle tranen van de ogen zal afwissen, als we mogen zijn (om met C. S. Lewis in ”De grote scheiding” te spreken) in het land niet van de vragen, maar van de antwoorden. In ons thuisland, het door Jezus Christus herwonnen paradijs.
Dan zijn er geen cherubs meer die met getrokken zwaard de toegang verhinderen en bewaken. Dan is het antwoord op onze smeekbede: „Heere, gedenk ook mij, nu Gij in Uw koninkrijk gekomen zijt” werkelijkheid geworden, namelijk: „Ge zult heden (een eeuwig heden) met Mij in het paradijs zijn.”
Wel kunnen we er een eigen idee over hebben. Maar of dat idee juist is, zullen we aan deze zijde van de tijd en de eeuwigheid nooit of niet helemaal weten.
Heilige Oorlog
Een mogelijkheid is dat de Heere wil dat iedereen (engel en mens) die Hij recht heeft geschapen, overeenkomstig die schepping, toch zelf in het spoor blijft waarvoor God hem of haar heeft bestemd. Wellicht zou men kunnen zeggen dat de Heere bedoeld heeft dat iedereen Hem uit eigen vrije wil mag en ook behoort te volgen. En dat de Heere daar eenieder vrij in laat. Onze eigen verantwoordelijkheid dus.
Maar straks, op de grote morgen, moeten we rekenschap afleggen van hoe we gekozen en geleefd hebben. Wij allen moeten voor de rechterstoel van Christus verschijnen, om te ontvangen naar we gedaan hebben, goed of kwaad.
John Bunyan verwoordt in ”De Heilige Oorlog” ontroerend hoe het ligt met de bestuurders van de stad Mensziel, die moeten verschijnen voor de Vorst Immanuël nadat Hij de stad terugveroverd heeft voor Zijn Vader. In eigen woorden:
„Zijn jullie de bestuurders van Mensziel?”
„Ja, Heere.”
„Zouden jullie naar Mijn dienst zijn teruggekeerd, als Ik niet tegen de stad was opgetrokken en die had terugveroverd?”
„Nee, Heere.”
„Waarom niet?”
„De dienst aan de boze beviel ons alleszins.”
„Wat denken jullie dat de rechtvaardige straf is voor jullie rebellie tegen Mijn Vader en Mij?”
„De dood, Heere, de eeuwige dood.”
„Hebben jullie daar nog iets tegen in te brengen?”
„Nee, Heere, het is rechtvaardig.”
En dan beveelt de Vorst dat uitgeroepen moet worden dat de Vorst Immanuël een algehele overwinning heeft behaald op de stad Mensziel. Hij neemt daarna een perkament in de hand en vertelt dat Hij blijkens die akte machtiging van Zijn Vader heeft gekregen om hun zonden te vergeven. Omdat Hij Zelf heeft betaald, op Golgotha.
Gif van de slang
De zondeval behoort dus, anders dan Theo van Vuuren stelt (RD 6-11), níét bij het (scheppings)plan van de soevereine Schepper. Wel behoort die tot het geheel van het reddingsplan van de soevereine Drie-eenheid, voor allen die het van de Heere verwachten, voor tijd en eeuwigheid. Door het offer van de Hogepriester uit de stam van Juda, de Heere Jezus Christus. Die heeft daartoe Zichzelf geofferd, voor onze ogen op Golgotha, maar gelijktijdig in de Tempel in de hemelen, zoals de brief aan de Hebreeën beschrijft.
De Heere, zo zegt de Schrift, heeft het recht lief. In Hem is geen onrecht. Dat is er wel in ons. Ons denken is vijandschap tegen God en wij zijn verkocht onder de zonde (Romeinen 7).
Ons spreken, onze vragen en onze meningen over de Heere en Zijn schepping kunnen alleszins hierop berusten dat wij de Heere willen narekenen en nota bene willen (be)oordelen of Hij het wel goed heeft gedaan. Dit is de uitwerking van het gif van de slang in het paradijs: „Gij zult als God zijn.”
Het is wel aan ons om te spreken van de Heere als de Algoede, Die alles „zeer goed” gemaakt heeft. Reeds voor de grondlegging van de wereld legde Hij Zijn reddingsplan klaar voor als wij (ik) Hém vaarwel zouden gaan zeggen en daarmee onze terechte eeuwige ondergang zelf zouden kiezen.
Zeker, we gaan naar het land van alle antwoorden. Aan de glazen zee zal het uitgezongen worden: „Groot en wonderbaar zijn Uw werken, Heere God, Almachtige. Rechtvaardig en waarachtig zijn Uw wegen, Gij Koning der volken. Wie zou niet vrezen, Heere, en Uw Naam niet verheerlijken? Immers, Gij alleen zijt heilig.
De auteur was hoogleraar belastingrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen.