Natuurwetenschap is een gave van de Schepper
Het is Gods opdracht om de geheimen van het heelal ontsluieren, maar de theologie moet ervoor zorgen dat natuurwetenschap geen ideologie wordt, betoogt dr. ir. Jan van der Graaf.
Gaande de discussies over de evolutietheorie heeft het mij pijnlijk getroffen hoe mensen, naar mijn oordeel zonder enige kennis van zaken, nochtans wel de natuurwetenschap hebben weggecijferd of ondergewaardeerd. Vaak werd er niet eens over de natuurwetenschap maar over „de wetenschap” of (erger nog) „de zogenaamde wetenschap” of zelfs „de ongelovige wetenschap” geschreven.
Ik heb in die sector mijn studie gedaan en aan de voeten van gewaardeerde wetenschappers gezeten. Daarbij heb ik ook intensief kennisgemaakt met ‘grote’ mannen of vrouwen in de geschiedenis voor wie het christelijk geloof, hoe dan ook beleden, en de beoefening van de natuurwetenschap met elkaar in harmonie waren.
Artikel 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) spreekt over de schepping als „een schoon boek”, waarin we de onzienlijke dingen van God mogen aanschouwen.
Zo heb ik natuurwetenschap beleefd, als een schone gave van God. Op dat veld heb je ook deskundige leidslieden nodig. In mijn studietijd waren dat bijvoorbeeld R. Hooykaas, hoogleraar geschiedenis van de natuurwetenschappen aan de VU, en de Eindhovense natuurkundige dr. C. J. Dippel.
Juist ook binnen de natuurwetenschap mag worden beoefend wat Psalm 8 zegt, namelijk dat de mens mag heersen over de werken van Gods handen. In het begin van de Bijbel lezen we al dat Jubal fluit en harp bespeelde en dat Tubal Kaïn een smid was (Gen. 4:21, 22). En Bezaleël was nota bene vervuld met de Geest om edelstenen en hout te kunnen bewerken (Ex. 31:5). Dus al vroeg waren er ontdekkingen gedaan waardoor instrumenten konden worden ontworpen.
Calvijn
Het verhaal gaat dat Archimedes (272-212 v.Chr.) de wet van de opwaartse kracht ontdekte toen hij in bad zat en verrukt van vreugde naakt de straat op rende en „eureka, eureka” („ik heb het gevonden”) riep. Wellicht is dat een anekdote, maar feit is dat reeksen natuurwetenschappers na hem inderdaad die ”Entdeckungsfreude” hebben gekend.
De Duitse mathematicus-astronoom Johannes Keppler (1571-1630) was van oordeel dat God de wereld zo had geschapen dat deze toegankelijk was voor „het natuurlijk licht van het menselijk verstand.” In een gebed dat van hem bewaard is gebleven, zegt hij: „Ik dank u, Schepper en Heere, dat Gij mij deze vreugde in Uw schepping, dat genot in de werken Uwer handen hebt geschonken. Ik heb de heerlijkheid van Uw werken aan de mensen bekendgemaakt voorzover mijn eindige geest Uw oneindigheid mocht verstaan. Waar ik iets heb gezegd dat Uwer onwaardig is of eigen eer mocht hebben gezocht, vergeef mij dat genadig.”
En dan Calvijn. Bij Genesis 1:16 merkt hij op: „De sterrenkunde is niet alleen een aangename wetenschap, maar ook bijzonder nuttig, en het kan niet worden ontkend, of die kunst ontvouwt Gods bewonderenswaardige wijsheid. Daarom moeten de mensen die hierin nuttig werk verrichten niet alleen geprezen worden, maar zij die tijd en bekwaamheid hebben, mogen zich hieraan niet onttrekken.” De natuurwetenschap mocht kennelijk nader ontvouwen wat in dat ene Bijbelvers over de hemellichamen werd gezegd. In de beschrijving van de schepping (in „de ruimte van zes scheppingsdagen”) had de Schepper Zich aangepast aan „het bevattingsvermogen van de mens.”
Verwondering
Recent had ik een briefwisseling met een natuurwetenschapper van mijn leeftijd die op rationele gronden tijdens zijn studie van zijn geloof was gevallen, agnost was geworden. Ik kon hem niet anders zeggen dan dat de studie in de natuurwetenschap mij juist tot diepe verwondering had gebracht. Niet alleen over de majestueuze schepping zelf, maar ook over het feit dat de mens in staat is gesteld tot in onpeilbare verten van het heelal door te dringen en dat hij mocht afdalen tot de kleinste bouwstenen van de kosmos. Dat wil zeggen tot in de atomaire wereld, waarbij we vandaag de dag in nanotermen spreken (negen nullen achter de komma). Wat geen oog heeft gezien!
Ik gun jonge mensen die in deze sector gaan studeren graag die verwondering. In plaats van hen met het oproepen van een negatief beeld van natuurwetenschap te ontmoedigen, wil ik hen aanmoedigen door te benadrukken dat natuurwetenschap een onschatbare gave van God is.
Maken we bovendien niet allen dankbaar gebruik van mogelijkheden, productieprocessen en gebruiksmaterialen die ons via grote ontdekkingen binnen de natuurwetenschap gegeven zijn? Denk alleen al aan de ongekende digitale ontwikkelingen. Recent werden lichtjaren ver staande sterren ontdekt die fuseerden en goud voortbrachten. Dat is de realiteit. En nog is het einde niet.
Experiment
Pas in de 16e eeuw werd het experiment, de proefneming zonder filosofische bijmengselen, de basis voor echte natuurwetenschap. Overbekend is de ontdekking van Copernicus en Galileï dat de aarde rond is en om de zon draait. Ze konden dat waarnemen met telescopen die ontwikkeld waren. Terwijl het gangbare wereldbeeld was dat de zon om de aarde draaide. De Schrift zegt immers in Jozua 10:12-14: „Zon, sta stil.” En de aarde rustte toch op pilaren (Job 9:6)?
Galileï kwam in conflict met de paus. Maar hij hield vol en zei: „De werken van Gods mond (Zijn Woord) en de werken van Gods hand (de geschapen werkelijkheid, het Boek der Natuur) kunnen niet met elkaar in strijd zijn.”
Zo kwam er ook een methode tot ontwikkeling om de ouderdom van gesteenten en wat zich daarin bevindt te bepalen (C14). De uitkomsten blijken te kloppen met ons bekende historische gegevens. Zou die methode over een bepaalde tijdgrens heen dan opeens niet meer kloppen? Alsof natuurwetenschappers bezig zijn om met deze methode de mensen een rad voor ogen te draaien. En wat heeft in dit verband in de laatste decennia DNA-onderzoek niet veel aan het licht gebracht. Het Boek der Natuur wordt steeds meer opengelegd.
Evolutionisme
Natuurwetenschap moet het dus hebben van bewijzen. Hier liggen ook haar grenzen. Wonderen liggen buiten haar grenzen. Die kunnen immers niet experimenteel worden gedefinieerd. Ze zijn van een hogere dimensie dan de natuurwetenschap ooit in haar onderzoek zou kunnen betrekken. Daarover bericht ons de Schrift, waarin God Zich „nog klaarder en volkomener” te kennen geeft, overigens „zo veel als van node is in dit leven tot Zijn eer en de zaligheid der Zijnen” (art. 2 NGB).
De wetten in de natuur, zelfs al zouden die (zoals de vermaarde, zwaar invalide Engelse fysicus Stephen Hawking wil) tot één wet terug te brengen zijn, zijn scheppingswonderen, van waaruit de natuurwetenschap slechts verklaringen kan geven. Zo passen, met eerbied gesproken, ook God en het scheppingswonder niet binnen die grenzen. Natuurwetenschap is een grote en schone gave van God, maar Hij staat erboven en niet erin, is geen object van onderzoek. Het was een grote misvatting van de eerste ruimtevaarders toen ze stelden dat ze God nergens waren tegengekomen.
Hierbij maak ik direct de kanttekening dat men binnen de natuurwetenschap zelf soms grenzen overschrijdt: „Wat we niet bewijzen kunnen bestaat niet!” De hoogmoed van de mens, die een toren denkt te kunnen bouwen waarvan het opperste tot in de hemel reikt, is ook bij natuurwetenschappers niet ondenkbaar; bijvoorbeeld als er vloeiende grenzen worden getrokken tussen evolutietheorie en evolutionisme. Evolutionisme is een wereldbeschouwing, een religie. Evolutionisme werd de laatste tijd ook door critici van de evolutieleer te pas en te onpas gebruikt. De evolutietheorie werd ermee vereenzelvigd. Maar evolutie op zich valt toch niet te ontkennen? Hoe heeft bijvoorbeeld de grote variëteit aan mensenrassen kunnen ontstaan?
Grenzen
Genesis 1 is geen natuurwetenschappelijk verslag, schreef ooit ds. G. Boer. Ik citeer: „Daarom spreekt het scheppingsverhaal de geloofstaal. Deze geloofstaal is een andere taal dan de taal van de wetenschap. Dat wil zeggen dat de wetenschap gerust mag doorgaan om de geheimen van het heelal te ontsluieren. Dat is zelfs een opdracht van God. Alle denkkracht en onderzoek mogen worden ingespannen om de geheimenissen van Gods schepping te ontraadselen” (in een Bijbellezing over Gen. 1:3-6).
Wel is het de taak van de theologie om grenzen te bewaken, zodat natuurwetenschap geen ideologie wordt. Ook om ethische grenzen te stellen: niet alles wat kán, hoeft te worden uitgevoerd. Wetenschappelijke ontdekkingen kunnen niet alleen tot zegen zijn maar ook tot vloek. Er is kernenergie en er zijn kernbommen.
Sprake
Wat ik wil zeggen is dat het Boek der Natuur dankzij de natuurwetenschap steeds meer haar geheimen blootgeeft. We kunnen er niet verwonderd genoeg over zijn. God lof! Intussen belijd ik: „Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van hemel en van aarde.”
Hij heeft onder ons gewoond in de gestalte van een Mens. Zo serieus bleef God de aarde en wie daarop wonen ook na de zondeval nemen. Aan de mens is het rentmeesterschap toegekend. Onder dat rentmeesterschap, het goede beheer, valt ook de beoefening van de natuurwetenschap. Dan blijkt het Boek der Natuur een sprake Gods te zijn!
De auteur is oud-algemeen secretaris van de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk.