Amerikaanse evangelicalen gewikt en gewogen
In zijn jaren als hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad heeft W. B. Kranendonk zich ontwikkeld tot een echte Amerikakenner. Ook na zijn terugtreden als hoofdredacteur verschenen er alweer bijdragen over dit zo machtige en boeiende land.
Bij zijn afscheid als hoofdredacteur kreeg Kranendonk een bundel aangeboden over de invloed van Amerikaanse evangelicalen op het gereformeerd protestantisme in Nederland. De eerste bijdrage en alle artikelen in het tweede deel zijn van hemzelf en verschenen eerder in het RD.
Het eerste deel van de bundel bevat informatieve en normatieve bijdragen over de Amerikaanse evangelicals. Wie zijn zij? Wat zijn hun wortels? Wat is hun invloed op de Nederlandse kerken en hoe moeten we die invloed waarderen?
In zijn openingsartikel geeft Kranendonk aan dat de evangelicals een zeer bont palet vormen. Het is van belang om dat bij de beoordeling te verdisconteren. Anders worden er allerlei uitspraken gedaan die heel erg generaliserend kunnen zijn. Het is een goed zaak dat deze bundel de lezer daarvan bewust maakt.
De verscheidenheid geldt allereerst in theologisch opzicht. Het spectrum gaat van christenen die volledig achter de in de Dordtse Leerregels verwoorde genadeleer staan tot de meeste extreme armianen, van charismatische christenen tot christenen die er diep van overtuigd zijn dat geen enkele vorm van een bijzonder gave van de Geest nog in de na-apostolische tijd voorkomt.
Politieke lading
Nog ingewikkelder wordt het door het feit dat het woord ”evangelical” in de Verenigde Staten ook een politieke lading heeft gekregen. In de tweede helft van de bundel komt naar voren dat om die reden Afro-Amerikaanse christenen zich soms niet als evangelical willen typeren, terwijl ze dat vanwege hun standpunten over het Schriftgezag, de inhoud van het Evangelie, de heiligheid van het huwelijk en de beschermwaardigheid van het leven feitelijk wel zijn.
Prof. dr. A. Baars, die zelf een achttal jaren een gemeente in Canada diende, geeft een duidelijke schets van de wortels van de evangelicals. De liggen in de Reformatie, het puritanisme (en dan vooral de meer radicale vormen ervan) en ten slotte ook in de opwekkingsbewegingen van de achttiende eeuw. Dat laatste verklaart de verbondenheid van gereformeerde christenen met evangelicals, maar ook de distantie die er is. Voor een deel waren de opwekkingsbewegingen in de achttiende eeuw immers arminiaans gekleurd. En dat geldt nog veel meer voor de negentiende-eeuwse opwekkingen in Amerika.
In dit verband noemt prof. Baars de naam van de prediker Charles G. Finney (1792-1875). Diens visie op opwekking –en breder geestelijke leven– heeft het Amerikaase christendom diep beïnvloed. Van Finney kunnen er lijnen getrokken worden naar de heiligheidsbeweging en de pinksterbeweging. Die hebben gemeenschappelijk dat de boodschap van het kruis en van de rechtvaardiging door het geloof worden overschaduwd door die van de heiliging en van de gaven van de Geest.
Invloed
Ik denk dat menig lezer met mij vooral geïnteresseerd is in de normatieve duiding van de invloed van Amerikaanse evangelicals op het Nederlandse kerkelijke leven. Die komt vooral naar voren in bijdragen van dr. G. R. Procee, dr. B. J. Spruyt en ds. M. K. de Wilde en in iets mindere mate in die van prof. dr. W. van Vlastuin en prof. dr. H. van den Belt.
Ds. De Wilde ziet kennelijk meer zonzijden dan dr. Procee en dr. Spruyt dat doen. Met ds. De Wilde ben ik van mening dat wij van meerdere Amerikaanse evangelicals iets kunnen leren. Ds. De Wilde noemt de naam van Donald A. Carson (1946). Diens samen met Douglas Moo geschreven inleiding op het Nieuwe Testament beveel ik mijn studenten altijd hartelijk aan vanwege het Schriftgetrouwe karakter ervan.
Carson is ook een bekwaam apologeet, die onder andere opkomt voor de heiligheid van het huwelijk en voor de onderscheiden positie van man en vrouw. Ik merk op dat dit iets is wat meerdere Amerikaanse evangelicals nadrukkelijker doen dan sommige leidinggevende theologen in de gereformeerde gezindte.
Schriftgezag
Ook John Piper, voorganger in een kerk in Minneapolis, komt ter sprake. Zelf waardeer ik bijzonder zijn zeer robuuste verdediging van het gezag van de Schrift. Prof. Van den Belt stelt in zijn bijdrage ”De gereformeerde gezindte en de reformed evangelicals” dat relativering van het Schriftgezag voor bevindelijk gereformeerden in Nederland niet meteen aan de orde is. De vraag is dan hoe breed hij de bevindelijk gereformeerden ziet. Feit is dat lang niet elke theoloog uit de kring van de Gereformeerde Bond of de Christelijke Gereformeerde Kerken zo nadrukkelijk de onfeilbaarheid van de Schrift belijdt als Piper. Dan kunnen we onder andere denken aan de historiciteit van de eerste hoofdstukken van Genesis en aan de kwestie van de vrouw in het ambt.
Hoe dan ook geeft Piper over de positie en plaats van de vrouw een zeer helder geluid. Veel helderder dan inmiddels veelal binnen de gereformeerde gezindte klinkt.
Terwijl ds. De Wilde Tim Keller (1950) en Piper in één adem noemt, wijst dr. Procee ook op verschillen die er tussen beiden zijn. Die verschillen zijn zo groot dat diverse gereformeerde boekhandels in Amerika en Canada wel de werken van Piper verkopen maar niet die van Keller. De reden is dat Keller, in de lijn van de Britse apologeet C. S. Lewis (1898-1963), uitsluitend of vrijwel uitsluitend spreekt over de hel als plaats waar de mens zelf voor kiest en niet als straf van God. Dat heeft uiteraard consequenties voor de presentatie van het Evangelie. Het betekent dat de notie van verzoening als wegneming van Gods toorn naar de achtergrond schuift, al moet wel gezegd worden dat Keller hier nog altijd meer over zegt dan theologen die meer aan de linkerkant van de gereformeerde gezindte staan.
Vrouw in het ambt
Ds. De Wilde leest mijns inziens Keller te positief als het gaat om zijn uitleg van Genesis 3. Anders dan Benjamin Breckinridge Warfield (1851-1921) gaat hij er niet van uit dat heel de mensheid van Adam en Eva afstamt. Duidelijk is wel dat Keller opkomt voor het gezag van de Schrift als het gaat om de visie op het huwelijk en de plaats van de vrouw. Terecht geeft ds. De Wilde aan dat men over de doop verschillend kan denken, maar dat deze kwestie niet het gezag van de Schrift raakt zoals de vrouw in het ambt dat wel doet.
Keller vraagt wel heel weinig aandacht voor het vreemdelingschap van christenen. Nog veel sterker dan de gereformeerde theologen Abraham Kuyper en Herman Bavinck betrekt hij de betekenis van het Evangelie op deze wereld. Terwijl het cultuuroptimisme van Bavinck en Kuyper door menig gereformeerde belijder in Nederland indertijd kritisch werd bezien, heb ik de indruk dat velen tegenwoordig weinig moeite hebben met het veel verdergaande cultuuroptimisme van Tim Keller.
Zowel dr. Spruyt als dr. Procee legt, in tegenstelling tot ds. De Wilde, er de vinger bij dat Keller en –al is het in veel mindere mate– Piper vooral hun uitgangspunt nemen in de mens die door genade rust en vrede vindt in God, en minder in het feit dat God een schuldig zondaar vrijspreekt. Het grote gevaar van deze benadering is dat het Evangelie ten slotte als vervulling wordt gezien van verlangens die een mens van nature heeft.
Dr. Procee noemt verder nog dat helaas ook Piper niet altijd duidelijk afstand neemt van een wereldse muziekstijl bij de presentatie van het Evangelie.
Rangorde
Prof. Van den Belt wijst erop dat evangelicals veelal nadrukkelijk een rangorde in de geloofsartikelen aanbrengen. Het Schriftgezag, de boodschap van het kruis en de noodzaak van geloof en bekering horen dan bij de kern, terwijl dit niet geldt voor het artikel over de doop of van de verkiezing. Als het gaat om het laatste zou ik wel met de Brits-Canadese theoloog J. I. Packer (1926) willen zeggen dat de oorspronkelijke wesleyaanse methodisten en ook zij die nu nog in hun lijn gaan, eigenlijk inconsistente calvinisten zijn. Op een bevindelijke wijze, die aansluit bij de Dordtse Leerregels, wordt de verkiezing verwoord, maar theologisch wijst men de leer van uitverkiezing af.
Dat verklaart overigens wel waarom bevindelijk gereformeerde christenen een grotere geloofsverbondenheid plegen te ervaren met dit type christenen dan met sterk verbondsmatige gereformeerden bij wie de noodzaak van wedergeboorte feitelijk niet functioneert.
Dat er ondanks verschil in opvatting over de doop geestelijke herkenning kan zijn, is geen zaak van vandaag of gisteren. Daarom werden ook vroeger mannen als Bunyan, Philpot en Spurgeon al gewaardeerd. Met prof. Van den Belt meen ik wel dat wij moeten proberen ook op dit punt medechristenen voor de gereformeerde belijdenis te winnen.
Al met al is ”Evangelicals, een verkenning” een boeiende bundel geworden. Als het gaat om de vraag hoe wij de invloed van de evangelicals moeten waarderen (zowel op de punten waarop zij afwijken van de gereformeerde belijdenis als op de punten waarop meerderen van hen juist de brede gereformeerde gezindte kunnen corrigeren) geeft de bundel geen eenduidig antwoord. Nu levert een uitgave met verschillende auteurs altijd een zeker verschil in accent op, maar duidelijk is wel dat de ene scribent anders denkt over de waarde en de inhoud van de gereformeerde belijdenis dan de andere. Het is goed de lezer van deze bundel zich dat realiseert.
Ontmoetingen
Wat wij hopelijk wel van deze bundel leren is dat wij de gereformeerde belijdenis met anderen moeten begeren te delen. Dat vraagt altijd om het leggen van contacten en het aangaan van ontmoetingen. Ontmoetingen waarin verschillen openbaar komen. Niet alleen theologische, maar ook culturele. Ontmoetingen waarin ook sprake blijkt te zijn van herkenning en overeenstemming.
Evangelicals, een verkenning. Opstellen over Amerikaanse evangelicalen en hun invloed op het gereformeerd protestantisme in Nederland, prof. dr. A. Baars (e.a); uitg. De Banier, Apeldoorn, 2017; ISBN 978 94 0290 5083; 202 blz.; € 17,95.