Genderneutraal idioom is verre van onschuldig
De reformatorische gezindte is zeer gebaat bij een fundamentele, Bijbelse bezinning op haar opvattingen over transgenders en homoseksualiteit, betoogt Yke Bauke Eisma.
Het commentaar met als kop ”Transgender is meest gebaat bij erkenning, compassie en geloof” (RD 29-7) valt op door een softe stellingname met betrekking tot het uiterst zorgelijke proces van genderemancipatie. Vanuit Bijbels en politiek-filosofisch oogpunt valt er nog wel wat meer over te zeggen.
De voortgaande ”genderneutralisering” van de taal is geen eenvoudig woordenspel of een transformatie naar hypercorrect taalgedrag, zoals het commentaar suggereert, maar een teken aan de wand als het om onze cultuur gaat.
Taal is niet alleen een verwijzer naar een betekenis buiten ons, en ook niet alleen maar communicatie, maar geeft uitdrukking aan het levensgevoel en het wereldbeeld binnen een natie. Het toewerken naar een taal waarin het onderscheid tussen man en vrouw vervaagt, een geëmancipeerde taal, is daarom een uiting van het diepe rottingsproces in alle geledingen van onze cultuur.
Alles relatief
Door bij het analyseren van het proces van de genderemancipatie alleen op het effect op de taal te letten, creëren we de illusie dat het allemaal zo ernstig nog niet is. En dat genderemancipatie (of -eliminatie?) gelukkig „niet wordt bereikt door keuzevrijheid, een taalgidsje, of een aangepast schoolboek.” Deze opmerking illustreert het onbegrip over deze perverse tendens.
Dat zaken als genderemancipatie maar ook de talige verwijzingen naar seksuele voorkeur (bijvoorbeeld het homohuwelijk als huwelijk tussen twee mensen van het „gelijke geslacht”) nu pas in onze taal beginnen door te dringen, betekent niet dat dit proces pas begint, maar zijn voleinding nadert.
Het is uitgesproken zondig dat de traditionele verhoudingen die God in de schepping legde, worden weggehaald en vervangen door onze opvattingen over hoe de dingen horen te zijn. Het wezenlijke in deze wending is dat de identiteit van ”het ding” niet meer objectief is (zoals God ze schiep), maar subjectief bepaald is. Als wij denken dat het begrippenpaar ”man en vrouw” niet genoeg nuance biedt om ”geslacht” aan te duiden, dan bedenken we gewoon een nieuw idioom dat iemands persoonlijke ”geslachtsvoorkeur” wel kan beschrijven.
Vanuit dit kader is alles relatief te noemen. Alles is immers historisch bepaald en zodoende aan verandering onderhevig. Waarheid en normativiteit bestaan niet meer. Wanneer we zo redeneren, is er bijvoorbeeld geen enkele grond meer waarop we kunnen beweren dat gedragingen als polygamie, zoöfilie en pedofilie moreel verwerpelijk zijn. Immers, wat we gisteren nog moreel verwerpelijk vonden, kan vandaag door een ontwikkeling in de opvatting van de moraal volledig acceptabel zijn. Alle traditionele waarden zijn hiermee producten van een sociaal denkproces geworden. En het is het individu zelf dat voortdurend nieuwe waardeschema’s ontwerpt.
‘Bevrijding’
Onder andere de ultralinkse revolutie in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw is verantwoordelijk voor dit emancipatiedenken. Opvattingen als die van de filosoof Herbert Marcuse baanden er een weg voor. Geïnspireerd door Freud, Marx en Hegel construeerde Marcuse een filosofie die gebaseerd is op de vooronderstelling dat de mens in zijn „wezenlijk mens-zijn” onderdrukt wordt. Dit wezenlijke mens-zijn bestaat dan (in aansluiting op de psychoanalyse van Freud) uit het door de seksuele drift gedreven onderbewuste.
Marcuse wil de mens bevrijden van dit opgelegde juk. Hij moet waarlijk mens kunnen zijn. Daarom moet het onderbewuste vrijgemaakt worden van het juk van de werkelijkheid. Een werkelijk vrij mens is een mens die zijn of haar niet-onderdrukte seksuele ”wezensvorm” overal op kan en mag projecteren.
Dit ‘vrijmakende’ proces is in alle kracht in onze samenleving doorgedrongen, getuige alleen al de vele perverse advertenties om ons heen. Onze maatschappij is doordrenkt van seksualiteit en er wordt alles aan gedaan om, zoals Godfried Bomans eens zei, „de seksuele geladenheid tot het uiterste voltage op te voeren.”
In dit door en door versekste klimaat moet alles mogelijk zijn. We mogen onze verwrongen seksuele fantasieën op alles projecteren, zelfs als die fantasieën niet passen bij wie we biologisch en psychologisch zijn. Dan wordt alles uit de kast getrokken, politiek en medisch, om iemand te laten zijn wie ”hij” of ”zij” denkt te zijn.
De invoering van een genderneutraal idioom in onze taal duidt dus niet het begin van de ”genderrevolutie” aan, maar eerder het begin van het einde. Het betreft géén onschuldig woordenspel, maar een proces dat grotendeels al heeft plaatsgevonden.
De reformatorische gezindte is daarom zeer gebaat bij een fundamentele bezinning op haar standpunt. Dat geldt niet alleen voor haar opvatting over transgenders, die behalve door de auteur van het commentaar ook wordt uitgedragen door prof. dr. ir. H. Jochemsen (RD 29-7), maar bijvoorbeeld ook voor haar visie op homoseksualiteit. De opvatting om de zogenoemde LGBTQIAP’ers (wie volgt het nog?) „binnen Bijbelse kaders de ruimte te bieden”, is veel te vaag en verdient een Bijbelse verduidelijking. Zo kunnen we komen tot een opvatting die strookt met de orde die God in Zijn schepping heeft gelegd. Hij schiep immers alles „naar zijn aard.”
De auteur studeerde aan de Technische Universiteit Delft af op de ”engineering psychology” en is als promovendus verbonden aan de faculteit luchtvaart en ruimtevaarttechniek. Hij volgde mastervakken op het gebied van de psychologie en filosofie.