Bezinning landbouw kan niet zonder voedselethiek
In RD 16-6 deed ds. M. van Reenen een oproep tot een grondiger Bijbelse bezinning op landbouw. Maar de verantwoordelijkheid om deugdzaam te handelen ligt niet alleen bij de boer, betoogt Corné Rademaker. Ook de consument is aan zet.
De Nederlandse landbouw is steeds meer ingebed in globale markten. Grondstoffen voor de Nederlandse landbouw worden vanuit de hele wereld geïmporteerd en Nederlandse landbouwproducten gaan de hele wereld over. Nederlandse kipproducten gaan richting Afrika. Koffie en thee komen vanuit Afrika en Latijns-Amerika onze kant op.
Die context zet de Nederlandse landbouw, en ook zijn problemen, in perspectief. Veel van die problemen hangen nauw samen met problemen elders. Een voorbeeld betreft de (gesubsidieerde) export landbouwproducten naar ontwikkelingslanden. Voor mensen daar die met hun inkomen niet afhankelijk zijn van landbouw, kan dat gunstig zijn. Maar het leidt ook tot dalende opbrengstprijzen voor producten van lokale boeren, met alle gevolgen van dien.
Opereren op grillige wereldmarkten brengt voor Nederlandse boeren bovendien extra financiële risico’s mee. De huidige precaire financiële situatie in de melkveehouderij (na de afschaffing van het melkquotum) heeft dit maar weer eens benadrukt.
Een fundamentele, door de Schrift geleide, bezinning op landbouw is dus niet goed mogelijk zonder ook de context van de Nederlandse landbouw erbij te betrekken. Om vervolgens de vraag te stellen: Hoe Bijbels-verantwoord is de richting waarin de Nederlandse landbouw zich ontwikkelt? Welke gevolgen heeft de conventionele wijze van boeren hier en elders? En welke verantwoordelijkheid hebben de betrokken partijen?
Geschapen werkelijkheid
Fundamenteel voor een christelijk verstaan van landbouw is dat het zowel beoefend wordt binnen als onderdeel is van Gods schepping. De werkelijkheid waarin wij leven is niet slechts materie die we vrij naar onze hand kunnen zetten. Jawel, we lezen in Genesis 1 en 2 dat de mens van God de opdracht krijgt om de aarde te beheren en te bewerken. Dat staat echter in de context van de schepping van de levende wezens „naar hun aard” en het „zie, het was zeer goed”. Ons beheren en bewerken vraagt dus om respect voor de levende natuur. We horen recht te doen aan de eigenheid (de aard) van de schepping.
Hoe staat het daarmee in de huidige Nederlandse pluimveehouderij? De welzijnsproblematiek in de vleeskuikenhouderij als gevolg van een aangefokte buitensporige spiergroei, en in de leghennenhouderij rond verenpikken als gevolg van gebrek aan mogelijkheden tot soortspecifiek gedrag, zijn in dat opzicht tekenen aan de wand. De nadruk op efficiëntie die de (Nederlandse) pluimveehouderij kenmerkt, laat weinig ruimte over voor pluimvee als Gods schepselen. Er is wat dat betreft een omslag nodig in het denken, maar vooral in het handelen.
Aan de productiekant vraagt een verandering om bepaalde deugden. Allereerst verantwoordelijkheid en rentmeesterschap. Als rentmeesters van God zijn we geroepen om de aard der dingen recht te doen. Vervolgens zijn ook creativiteit en ondernemerschap belangrijk om innovatieve productiewijzen te ontwikkelen binnen bestaande en nieuwe markten die recht doen aan Gods bedoeling met deze wereld.
Juist ook in het Globale Zuiden laten economische omstandigheden veel te wensen over. Daarom ondersteunt Woord en Daad daar de boeren om dat stukje ondernemerschap beter vorm te kunnen geven, door hen te verbinden met leveranciers, investeerders en afnemers, en te lobbyen voor verantwoord overheidsbeleid op landbouw.
Dat raakt ook aan de rol van de consument. Via markten is de boer immers met de consument verbonden. Friese melkveehouders met Utrechtse consumenten en Keniaanse sperziebonenboeren met Nederlandse consumenten.
Belangrijk in dit verband is dat de prijs die de consument betaalt mede de mogelijkheden van de boer bepaalt. De boer, hier én in het Zuiden, is ondernemer, maar zijn mogelijkheden om economisch te produceren zonder daarbij roofbouw te hoeven plegen op milieutechnisch en sociaal vlak worden mede bepaald door wat de consument bereid is te betalen voor zijn of haar producten.
Als consumenten structureel niet bereid zijn om een eerlijke prijs te betalen voor landbouwproducten, wordt het realiseren van een landbouw die recht doet aan de boer en de levende natuur, hier én in het Zuiden, onmogelijk.
Positiever gesteld: naast het ondersteunen van boeren zoals Woord en Daad dat doet, kunnen wij allemaal in ons consumptiegedrag boeren helpen om een fatsoenlijk inkomen te behalen. Op een manier die recht doet aan de bedoeling van Gods schepping.
Daarom vraagt erkenning van deze werkelijkheid als Gods schepping ook aan de consumptiekant om bepaalde deugden. Allereerst de deugd van verantwoordelijkheid. Weten wij ons medeverantwoordelijk voor de situatie in de landbouw hier en in het Zuiden? Onderzoek van prof. Graafland heeft aangetoond dat de deugd van verantwoordelijkheid onder Nederlandse, reformatorische christenen dun bezaaid is in vergelijking met andere denominaties en niet-gelovigen. Hier ligt daarom duidelijk nog een taak voor reformatorische christenen. Naast verantwoordelijkheid is echter ook de deugd van bereidwilligheid van groot belang. Zijn wij bijvoorbeeld bereid een paar euro meer te betalen voor een product met een eerlijke prijs?
Deugdzaam handelen
Concluderend: een fundamentele bezinning op landbouw vraagt niet slechts een landbouwethiek, maar vooral een voedselethiek. Zo komt ook de rol van de consument voor het voetlicht. Bovenal gaat het erom dat boer én consument deugdzaam handelen. Producent en consument leven in een door God geschapen werkelijkheid die recht gedaan wil worden.
De auteur is onderzoeker bij Stichting Woord en Daad en schreef deze bijdrage namens het Inclusive Agribusiness Development-team.