Aantal pleegouders kan niet eindeloos blijven groeien
Nog even en het zomerreces van de Tweede Kamer begint. Gewoontegetrouw zijn die laatste werkweken voor veel belangenorganisaties het moment om nog snel een laatste urgente wens onder de aandacht van Kamerleden te brengen. „Kijk in het reces svp hier en hier even naar.” Zo trok vorige week onder andere Pleegzorg Nederland aan de bel, met een tamelijk pessimistische boodschap: de aanwas van nieuwe pleegouders stokt.
Om meer ouders te enthousiasmeren voor het pleegouderschap lanceerde de koepelorganisatie eind 2015 de campagne ”Supergewone mensen gezocht”. De voorlopige resultaten van die campagne zijn dat er in 2016 veel interesse was, maar dat deze nog niet heeft geleid tot meer pleegouders. Dat lijkt er op het eerste gezicht op te wijzen dat de bereidheid van ouders om iets goeds te willen doen helaas is gedaald. Staatssecretaris Van Rijn (VWS) analyseerde ietwat koeltjes: „Ik denk dat we moeten bekijken of de campagne scherper of specifieker moet.”
Strikt genomen is dat echter een ietwat gemakzuchtige reactie, alsof er ergens in de samenleving nog een reservevoorraad pleegouders huist die, mits stevig aangesproken, alsnog te mobiliseren valt. Pleegouder-zijn is echter een langetermijninspanning waar gemiddeld ruim zes jaar mee gemoeid zijn, bleek recent uit onderzoek door een van de grootste pleegzorgorganisaties in het land. Van de ondervraagde ouders ervoer 35 procent redelijk tot heel veel gedragsproblemen bij hun pleegkind, zoals bijvoorbeeld hechtingsproblemen, trauma’s of gedragsproblemen. Om die reden overwoog zo’n 16 procent er „soms” mee te stoppen; 5 procent deed dat „vaak” tot „zeer vaak”. De gedragsproblematiek speelde daarbij de belangrijkste rol, aangevuld door een als moeizaam ervaren contact met de biologische ouders van het kind.
Wie dergelijke cijfers op zich laat inwerken, kan zomaar op de gedachte komen dat de groei van het aantal kinderen dat terechtkan in pleeggezinnen dan al wel jaren tanende zal zijn. Niets is echter minder waar; door een gestage toename van het aantal pleeggezinnen steeg het aantal pleegkinderen met bijna 80 procent van 10.320 per 31 december 2004 naar 18.275 eind vorig jaar. Dankzij deze stijging kan ongeveer de helft van de ruim 53.000 jongeren die tijdelijk niet meer thuis kunnen wonen, worden opgevangen in een pleeggezin, in plaats van te moeten verblijven op de kamer van een jeugdhulpaanbieder.
Groei is nooit oneindig en dat nieuwe aanwas stokt en het aantal pleegouders stabiliseert, lijkt er dan ook op te duiden dat de grens van wat haalbaar is langzaam in zicht komt. Of een „scherpere” dan wel „specifieke” campagne nog wat uithaalt, is nog maar de vraag. De overheid kan niet eindeloos een beroep doen op pleegzorg, net zo min als ze dat kan op mantelzorg. Uithuisplaatsingen proberen te voorkomen is een goed streven en als dat met een nog groter beroep op (weekend)pleegouders valt te realiseren, is dat mooi. Tegelijkertijd zal pleegzorg nooit volledig in de plaats kunnen komen van professionele jeugdzorginstellingen. Dergelijke instellingen overeind houden, is en blijft dan ook een overheidstaak.