Les geleerd na referendum? Nou, vergeet het maar
Hebben we wat geleerd van al het gedoe rond het Oekraïnereferendum? Wat we er in elk geval van opstaken is dat premier en VVD-leider Rutte een nog groter politiek evenwichtskunstenaar is dan we al wisten. Want uiteindelijk heeft hij, via een door velen onmogelijk geachte houdiniact, bereikt wat hij wilde: deze week stemde ook de Senaat in met het associatieverdrag met Oekraïne.
Daarmee heeft Rutte met elkaar verenigd wat lange tijd onverenigbaar leek –en wat het strikt genomen ook nog altijd ís: de nee-stem van het Nederlandse volk invlechten in een politieke ja-stem voor het EU-verdrag.
Maar heeft de Nederlandse politiek er, behalve dit, iets wezenlijks van geleerd? Ja en nee. Een positief gevolg van alle ophef over het Oekraïnereferendum is dat GroenLinks, PvdA en D66 hun handen hebben afgetrokken van de door hen ooit ingediende initiatiefwet voor bindende referenda. Een unieke situatie: drie partijen die er al in 2014 in slaagden om deze grondwetswijziging in eerste lezing, zoals dat heet, door het parlement te loodsen, zien nú van verdere verdediging af!
Volgens SP-Kamerlid Van Raak, die zich deze week over de ‘wees-wet’ ontfermde, valt goed te begrijpen waarom de drie partijen de handdoek in de ring gooiden. „De bevolking heeft tegen het Oekraïneverdrag gestemd. Referenda zijn voor deze partijen wel leuk, maar niet als de mensen een andere mening hebben dan zij.” Hij zou zomaar gelijk kunnen hebben.
Toch valt te vrezen dat Nederland –bezien op een wat dieper niveau– van het Oekraïnedebacle weinig heeft geleerd. De beste les zou immers zijn als we met elkaar gingen beseffen dat een stabiele rechtsstaat en een gezonde representatieve democratie zich slecht verdragen met het frequent houden van referenda. En dat besef is bij veel burgers helaas nog niet ingedaald.
Integendeel. Hele massa’s geloven in onze tijd dat we het summum van democratie hebben bereikt als kiezers aan de lopende band rechtstreeks hun mening kunnen geven over tal van vraagstukken. En dat we ons tot die tijd maar een beetje moeten behelpen met die 150 stuntelaars die ons aan het Binnenhof vertegenwoordigen.
Toegegeven, de Franse filosoof Rousseau predikte een dergelijk ideaal al in de achttiende eeuw. Gelukkig hebben we in West-Europa sindsdien verstandige politici gekend, zoals in Nederland de negentiende-eeuwse liberaal Thorbecke, die een scherp oog hadden voor het onhaalbare van een te ver doorgevoerde volkssoevereiniteit en die een krachtig en uitgebalanceerd stelsel van representatie wisten op te tuigen. Dat functioneerde in ons land anderhalve eeuw lang prima.
Totdat in onze tijd Rousseaus fata morgana veel bredere lagen van de bevolking ging misleiden. Daarin spelen ten minste drie factoren een rol: een toegenomen opleidingsniveau van de kiezer, een verminderd gevoel voor gezag en toegenomen technische mogelijkheden.
Zeker, zeggen voorstanders van directe referenda, in de tijd van trekschuit en postkoets was het onhaalbaar om voortdurend naar de stem van het volk te luisteren. Maar nu we internet hebben, is alles mogelijk. Elke week een volksraadpleging? Kan best, hoor.
Maar wie zo redeneert, ziet één van de belangrijkste argumenten tégen directe volksinvloed over het hoofd. Regeren is het zorgvuldig afwegen van belangen en het maken van scherpe budgettaire keuzes. Wie rechtstreeks ”het volk” raadpleegt, zal waarschijnlijk te horen krijgen dat alle levensmiddelen en gebruiksvoorwerpen goedkoper moeten worden, dat de maximumsnelheid omhoog moet én dat ons leefmilieu verbeterd moet worden. Het is de taak van de politiek duidelijk te maken dat dit niet allemaal tegelijk kan en het voortouw te nemen in het maken van keuzes.
Eigenlijk is, stelde in de vorige eeuw de historicus Huizinga, zelfs het woord democratie (letterlijk: regering door het volk) twijfelachtig. Het volk kán zichzelf, stelde hij, niet regeren. Althans, niet rechtstreeks.