Agente met hoofddoek strijdig met neutraliteit staat
De politie moet als vertegenwoordiger van de rechtsstaat afstand nemen van welke persoonlijke overtuiging dan ook, stelt dr. Henk Post. Geen hoofddoek voor een agente dus.
De Amsterdamse korpschef Aalbersberg pleitte in het Algemeen Dagblad (18-5) voor het toestaan van het dragen van een hoofddoek door agentes. Dat zou het gemakkelijker maken om moslima’s te werven, het korps zou zo een betere afspiegeling van de samenleving vormen en het zou de effectiviteit van de politie ten goede komen. In de gedragscode die het ministerie van Veiligheid en Justitie in 2011 opstelde, staat echter dat religieuze symbolen of zichtbare uitingen van identiteit niet passen bij de publieke functie van de politie. Volgens tegenstanders van deze bepaling is dat echter een oorzaak van het gebrek aan diversiteit bij de politie.
Een kernzin in de gedragscode luidt dat de politieambtenaar in het belang van zijn gezag, neutraliteit en veiligheid in contact met het publiek een gezagsuitstralende, neutrale en veilige houding behoort in te nemen. Daarom moet de agent afzien van zichtbare uitingen van onder meer religie. Neutraliteit is voor de overheid een kernargument tegen de agente met hoofddoek. Aalbersberg brengt daar het argument van diversiteit tegen in. Dat de politie de diversiteit binnen het korps wil bevorderen, lijkt mij op zich een goede zaak. Maar de vraag is of dit moet worden gerealiseerd door het toestaan van religieuze uitingen in de publieke uitoefening van de taak van de politie. Want dit is strijdig met haar neutraliteit.
Inclusieve neutraliteit
Minister Blok blijft ondanks het pleidooi van de Amsterdamse korpschef tegen hoofddoekjes bij de politie. Geloofsuitingen zijn niet te combineren met het politie-uniform. Voorstanders van een hoofddoek stellen dat Nederland een voorbeeld moet nemen aan Amerika, Canada en Engeland, waar agentes met hoofddoek wel geaccepteerd zijn.
Volgens Van der Burg (Trouw, 19-5) kent Nederland van oudsher een inclusieve neutraliteit. Dit betekent onder meer dat er onderwijs mag worden gegeven naar eigen overtuiging, en dat de dienstplicht in het verleden kon worden opgeschort voor mensen met gewetensbezwaar. Van der Burg vindt het onrechtvaardig en discriminerend om vrouwen uit te sluiten van een baan bij de politie, alleen omdat zij om godsdienstige redenen een hoofddoek dragen. Het geldende verbod vindt hij een inbreuk op de godsdienstvrijheid.
Daarentegen betoogt Groot (Trouw, 19-5) dat in de agent de staat zich in zichtbare gestalte op straat begeeft om te doen wat alléén de staat mag: de burger dwingen, desnoods met geweld. De politie is de lange arm van de wet. Het uniform is daarvan het teken. De agent(e) is het gezicht van de staat. Daarom is zijn/haar uiterlijke verschijning zoveel mogelijk ontdaan van particuliere eigenschappen.
In feite is de discussie over de agente met hoofddoek vergelijkbaar met hoe er ten aanzien van de rechterlijke macht wordt gedacht over religieuze uitingen. Agent en rechter vertegenwoordigen de staat. In Nederland zijn godsdienstige uitingen bij de rechterlijke macht niet toegestaan. Dat is om haar neutraliteit tegenover rechtzoekenden te bevestigen. In een zaak die hierover heeft gespeeld, eiste een moslima haar recht op godsdienstvrijheid uit te oefenen. Zij droeg een hoofddoek als een uiting van haar religieuze overtuiging. Door haar hoofddoek te dragen, identificeerde zij zich met haar religieuze gemeenschap en verwerkelijkte zij haar islamitische identiteit. Zij kwam in conflict met de staat over de uniformiteit van de kleding van de rechterlijke macht. Zij behoorde zich in de rechtszaal met de rechterlijke macht te identificeren.
De gedragscode die voor de politie geldt, ligt in dezelfde sfeer. Deze code beschermt de identiteit van de politie. Deze collectieve identiteit legt beperkingen op aan individuele identiteiten. Die moeten zich voegen naar de collectieve identiteit. Het onderhouden van religieuze voorschriften wordt slechts toegestaan voor zover dit niet strijdig is met de collectieve identiteit.
Een agent dient in het uitoefenen van zijn/haar functie af te zien van het laten blijken van een persoonlijke levensovertuiging. Daarmee bevestigt de gedragscode een kenmerk van onze constitutionele orde, namelijk de eis van neutraliteit van de staat. Deze eis brengt met zich mee dat overheidsfunctionarissen die een echte gezagsfunctie uitoefenen, zoals bij de politie of bij de rechterlijke macht, zich hebben te onthouden van religieuze manifestaties. In hun hoedanigheid van het gezag representeren deze functionarissen niet hun eigen bijzonderheid, niet hun persoonlijke overtuigingen in al hun pluriformiteit, maar juist de algemeenheid, de neutraliteit van de staat, die tot uitdrukking komt in de eenvormigheid van de kleding: het uniform.
De eis van neutraliteit van de overheid staat tegenover de grondrechten waarop het individu dat bij de overheid wil werken, een beroep kan doen. Het belang van de neutraliteit van de staat weegt in de constitutionele orde echter zwaarder dan individuele belangen van burgers die een gezagsfunctie willen vervullen. Juist in een multiculturele samenleving als de onze is het van fundamenteel belang dat elke burger erop moet kunnen vertrouwen dat de politie als vertegenwoordiger van de rechtsstaat afstand neemt van welke persoonlijke overtuiging dan ook. Een hoofddoek is daarmee in strijd.
De auteur is gepromoveerd op het proefschrift ”Vrijheid van godsdienst in een democratische samenleving”.