Taalrubriek: Spitten tot je er spit van krijgt
Als tijdens het tafelvoetbalspel gezegd wordt dat mijn kompaan en ik het onderspit zullen delven, weet ik dat het team aan de overkant denkt te zullen winnen. Wij zullen, door hen afgedroogd, moeten afdruipen, met de staart tussen de benen. Maar bij dat ”onderspit” krijg ik juist visioenen van een barbecue op een zonnige zomerdag, of van de geur van een grillrestaurant waar een kip aan het onderste spit hangt te braden. Heeft ”onderspit” dan toch te maken met die lage rugpijn, waar je inderdaad tijdens het tafelvoetballen zomaar last van kunt krijgen? Maar waarom zou je die of dat spit onder in je rug dan moeten delven zoals je naar goud graaft?
De betekenis van de uitdrukking is niet onhelder: je moet het tegen iemand afleggen, je wordt overwonnen, je trekt aan het kortste eind. Een verouderde uitdrukking stelde dat je in het onderspit kon zijn, wat wilde zeggen dat je in slechte omstandigheden kon verkeren. Je kon iemand ook in het onderspit helpen…
Het ”onderspit” heeft in dit geval niets te maken met de ijzeren pen waaraan de kip hangt te roosteren, maar wel met het werkwoord spitten. Wie een schop in de grond steekt, haalt een spit naar boven: „Zooveel aarde als men in één keer met de spa uitsteekt of kan uitsteken”, aldus het Woordenboek der Nederlandsche Taal. In vroeger tijden kon je dan ook ”een seker spit delven”: „een zoodanigen steek doen met de spade of schop in den grond, dat de kuil niet weder vol loopt.” En in overdrachtelijke zin kon dat weer staan voor ”een veilige koers varen”. Zoals onze Willem van Hildegaersberch (ca. 1350-ca. 1408) dichtte: „Dwaer een seker spit te delven,/ Die sinen wille set in maten.” Met andere woorden: diegene vaart een veilige koers, die zijn wil beheerst.
Daarmee is dan nog steeds niet duidelijk wat het ”onderspit” is. Er worden verschillende verklaringen gegeven. De een denkt aan het omspitten van een stuk land waarbij na de eerste spitter (die het bovenspit doet) een tweede komt, die de lager gelegen zandlaag (het onderspit) moet bewerken. Een ander beeld is dat van een gracht die gegraven wordt: terwijl de ene arbeider zich boven op straat bevindt, staat de ander in de diepte met beide benen in de modder. De laatste, die in gebukte houding het onderspit moet delven, is uiteraard het slechtst af – je zou er spit van krijgen.
Wie het onderspit delft, heeft dus de mindere positie. Vervolgens moet uit die zegswijze de betekenis zijn ontstaan dat de onderspitdelver degene is die het aflegt tegen een ander. De verliezer dus. Is het vreemd dat mensen, liever dan het onderspit te delven, „’t bovenspit te houden trachten”, zoals Willem Kloos dichtte?
Tweewekelijkse rubriek waarin de achtergrond van bekende en minder bekende uitdrukkingen wordt onderzocht.