Leraars
Filippenzen 1:27a
„Alleenlijk wandelt waardiglijk het Evangelie van Christus.”
Allen die de Heere liefhebben, moeten ervoor waken dat de Naam Gods niet gelasterd wordt. Zoals hun gebed is dat Gods Woord en Naam verheerlijkt en geheiligd mogen worden, zo moeten zij dit ook door hun leven proberen te laten zien (2 Thessalonicenzen 3:1; Mattheüs 6:9).
In het bijzonder moeten de herders en leraars van de gemeente hierin uitmunten. Zij hebben deze schat van de heilige waarheid ontvangen in aarden vaten. Het Evangelie van Christus is hun immers toevertrouwd. Hun grootste zorg moet zijn om het Evangelie te versieren en luister te geven. Zij moeten daarvoor niet alleen vasthouden aan het getrouwe Woord, maar moeten onvervalstheid, deftigheid, oprechtheid in de leer betonen en het Woord gezond en onverwerpelijk voorstellen. Zij moeten het niet te grabbel gooien, maar recht snijden. Om zo door openbaring van de waarheid zichzelf aangenaam te maken bij alle gewetens van de mensen, en de waarheid –als direct van God, en in de tegenwoordigheid Gods– in Christus spreken (Titus 1:9 en 2:7, 8; 2 Korinthe 2:17; 2 Timotheüs 2:15; 2 Korinthe 4:2; 2 Korinthe 2:17).
Abraham van de Velde, predikant te Middelburg
(”Wonderen des Allerhoogsten”, 1669)