Goede Vrijdag!
Johannes 11:24a
„Jezus zeide tot haar: Ik ben de Opstanding en het Leven.”
Als wij iemand zien begraven worden, dan moeten wij juist het tegenovergestelde weten en geloven. Want het geloof spreekt dat hij niet sterft, maar leeft; niet begraven, maar in de aarde geplant wordt, evenals men enig welriekend kruid, rozemarijn, cipres, reseda of nageltak in een bloempot zet, opdat het groeit, bloeit en een liefelijke reuk verspreidt.
Deze tekst moeten wij wel onthouden. De christenheid moet anders spreken over afgestorvenen dan de paus en de bisschoppen doen. De Heere Christus zegt hier: Ik ben de Opstanding. Daaraan is alles gelegen. Het hangt niet samen met het een of andere werk. Maar wanneer u zelfs doodgemarteld en uiteengescheurd wordt, dan moet uw ziel zich op de Heere Christus werpen en zeggen: „Ik geloof.” Daarom: wanneer het daartoe komt, wees op uw hoede, doe niets, maar val uw Heere om de hals en zeg: Ik geloof dat Gij zijt de Opstanding en het Leven.
Nu spreekt Hij verder: Wie in Mij gelooft, die zal niet sterven. U gelooft niet in een onzeker iets of in een dwaling, maar in Mij, Die de Opstanding en het Leven ben. Hier hebben onze ogen en oren geen rechters te zijn, maar het luidt zo: gelooft u aan de opstanding der doden, welaan, dan zal Ik u zeggen, Wie dat is: Ik ben het. Wie Mij heeft, die heeft ook de opstanding.
Maarten Luther, hoogleraar in Wittenberg
(”Vanaf lijdenstijd en opstanding”, 1540)