Els Florijn beschrijft in nieuwe roman de rauwe realiteit in een fronthospitaal
„Een verhaal mag schuren” vindt auteur Els Florijn. „Het mag een ongemakkelijk gevoel oproepen. Zo is het echte leven ook.”
In haar nieuwste roman, ”Rode papaver”, volgt Florijn (1982) een jonge vrouw die tijdens de Eerste Wereldoorlog naar het front gaat om haar man te zoeken en daar als verpleegster in een veldhospitaal terechtkomt.
Wat vormde de aanleiding tot het schrijven van ”Rode papaver”?
„Bij de research voor mijn vorige roman, ”Het meisje dat verdween”, stuitte ik op de dagboeken van twee frontverpleegsters, Ellen la Motte en Mary Borden. Die verhalen spraken me heel erg aan. Het verbaasde me dat de dagboeken zo leesbaar zijn, zo scherp. Toen ik daarna de verhalen las over twee Britse verpleegsters die naar het Vlaamse Pervijze vertrokken om daar aan het front te werken, wist ik dat ik over deze vrouwen wilde schrijven. Het zijn juist de verpleegsters van wie je niet zo snel van hoort, de vrouwen die achter de schermen werkten. De meiden van zeventien, achttien, die zonder aarzelen aan de slag gingen om gewonde soldaten te helpen.”
De titel ”Rode papaver”, in combinatie met ”verpleegsters aan het front”, lijkt de formule te zijn voor een clichéverhaal over de Grote Oorlog. Wat heeft u gedaan om clichés te voorkomen?
„Ik heb vooral geprobeerd om het echte leven te beschrijven: de harde werkelijkheid in de veldhospitalen, waar veel mannen een langzame dood stierven. Als ze al overleefden, werden ze vaak opnieuw naar het front gestuurd. Op zinsniveau speelt originaliteit ook een rol. Ik probeer in mijn boeken geijkte zinsconstructies te vermijden, en ik probeer te variëren in mijn woordkeus. Ook mijn hoofdpersonen, zoals Mairi en Anna, zijn bepaald geen clichématige figuren. Doordat Mairi aanvoelt hoe dingen zullen lopen, lijkt ze boven de gebeurtenissen te staan.”
Het feit dat Anna, de hoofdpersoon, niet kan praten, geeft een extra dimensie aan het verhaal. Hoe kwam u op het idee om haar een spraakafwijking te geven?
„Een tijd geleden las ik iets over een kind dat een zodanig trauma had opgelopen dat het was gestopt met praten. Dat intrigeerde mij enorm en daarom heb ik die problematiek ook verwerkt in mijn boek. Het trauma heb ik niet beschreven, anders werd het verhaal te zwaar. Er staat al zo veel ellende in het boek. Ook zonder het trauma te beschrijven, is het zwijgen van Anna geloofwaardig.”
Bij het boek zit wat historische achtergrondinformatie. Hoe verhouden zich feit en fictie in de roman?
„Voor ”Rode papaver” heb ik de feiten naar mijn hand gezet. De naam ”Pervijze”, de plaats waar de verpleegsters in werkelijkheid gestationeerd waren, komt bijvoorbeeld nergens terug in mijn boek. Aan de hand van de historische gegevens schrijf ik een fictief verhaal; ik vind het wel mooi om de verhalen waar ik door werd geïnspireerd, te delen. Als een soort eerbetoon aan deze bijzondere vrouwen.”
Wat wilt u de lezer met uw boek duidelijk maken?
„Als ik schrijf, heb ik niet zozeer een missie. Bij mijn vorige boeken heb ik gezien dat mensen dingen herkenden, dat ze geraakt werden. Verder is het mijn doel om een fijne leeservaring bieden. Vaak schrijf ik ook voor mezelf, ik ben niet altijd bezig met de lezer. Eigenlijk is schrijven een vorm van het gesprek aangaan, zo van ”herkennen jullie dit ook?””
Het lijden speelt een centrale rol in uw roman. Is dat een bewuste keuze?
„De problematiek van het lijden heeft me tijdens het schrijven erg beziggehouden. Een anglicaanse bisschop kreeg eens in een interview een vraag over de zin van het lijden. Hij gaf toen aan dat Job niet alleen heeft gezegd: „De Heere heeft gegeven en de Heere heeft genomen; de Naam des Heeren zij geloofd.” Op het dieptepunt van zijn lijden stelde Job onthutsende vragen richting Zijn Schepper. Maar als God ten slotte tot hem spreekt, krijgt Job op geen enkele van die vragen antwoord. Tóch zegt hij na die Godsontmoeting: „Nu ziet U mijn oog. Daarom verfoei ik mij, en ik heb berouw, in stof en as.” Het besef dat God zo veel groter is, zo veel ondenkbaarder dan wij, doet zwijgen en roept verootmoediging op, juist bij de vraag over het lijden.
Soms vraag ik mij af: Stel dat ik alles kwijt zou raken, wat heb ik dan nog? Er is maar één antwoord: het gaat erom dat je toekomst hebt, en ik geloof dat die alleen in Christus en in Zijn genade te vinden is. In mijn boek raakt Anna veel kwijt. Ook in je eigen leven vraag je je soms af: „Moet dat er ook nog bij?”
Er wordt weleens gezegd dat christelijke auteurs weglopen voor het kwaad, maar hoe ouder ik word, hoe meer ik zie hoe destructief zonde en kwaad zijn, ook in mijn eigen leven. Ik probeer daar in mijn romans, ook qua woordgebruik, heel bewust de vinger bij te leggen. Dat is de realiteit waarin we leven.”
Is schrijven een eerste levensbehoefte voor u?
„Ik zou erg ongelukkig worden als ik niet meer zou kunnen schrijven. In mijn hoofd ben ik een groot gedeelte van de tijd bezig met het maken van verhalen. Dat wat ik schrijf, komt uit mijn hart. Er zijn ook persoonlijke worstelingen verwerkt in de fictie.”
Naast het schrijven geeft u ook les op een basisschool. Spelen in uw lessen historische verhalen een net zo grote rol als in uw boeken?
„Als ik geschiedenis geef wel, maar schrijven zit op een heel ander niveau dan lesgeven. In de klas vertel ik graag verhalen, al schiet dat er tegenwoordig vaak bij in omdat ik nog maar één dag per week voor de klas sta. Het zijn de verhalen die de kinderen onthouden. Ze weten later echt niet meer dat ik rekenen zo goed uit kon leggen, maar herinneren zich wel de verhalen. Ik heb in groep 6 de hele geschiedenis van de eerste mensen in Nederland tot aan de Romeinen verteld, met een hoofdpersoon die wel duizend jaar meeging.”
Is uw schrijfproces erg afhankelijk van inspiratie?
„Als dat zo zou zijn, zou er niet vaak iets gebeuren. Je kunt beter maar gewoon beginnen. Als je aan het schrijven bent, krijgen verhalen vaak vanzelf vorm. En soms valt, bijvoorbeeld tijdens het eten koken, ineens het kwartje, en denk je: „Ah, zo moet ik dat beschrijven!” Schrijven is hard werken, het komt niet vanzelf. Mooie taal gebruiken is één, maar een boek schrijven dat goed in elkaar zit, is twee.”
Hoe ziet u kans om het schrijven met uw gezin en werk te combineren?
„Het is voor mij belangrijk om bewust de tijd te nemen om te schrijven. Soms maar een paar uur per week, op donderdag. Dat is mijn schrijfdag. Meestal ga ik dan buiten de deur werken. Anders denk ik eraan dat ik nog moet dweilen of stofzuigen, en dat werkt niet. Als ik dan 1000 of 2000 woorden schrijf, dan ben ik gelukkig.”
”Rode Papaver” wordt donderdag gepresenteerd bij boekhandel Den Hertog, Elzenkade 6 in Houten. Aanvang 19.30 uur.
Els Florijn
Els Florijn (1982) is auteur van kinderboeken en romans. In 2002 won ze de verhalenwedstrijd die was uitgeschreven door uitgeverij Kok en het Reformatorisch Dagblad. Dit leidde tot haar debuutroman, ”Laatste nacht”, die een jaar later gepubliceerd werd. In de tijd daarna heeft ze verschillende boeken geschreven, waaronder ”Het meisje dat verdween” en ”Middernachttrein”. Met ”Het meisje dat verdween” won de auteur in 2011 de Publieksprijs Christelijk Boek, en haar kinderboek ”Vuur over de stad” werd in 2014 bekroond met de EigenWijsPrijs. Behalve schrijfster is Els Florijn moeder en leerkracht.