Column: Progressief chanteren
In de media lees ik dat de theoloog Tim Keller géén prijs krijgt van Princeton Theological Seminary. Dat zit zo: Keller zou op 6 april de Kuyper Prize krijgen vanwege zijn ”innovatieve theologie”, maar omdat zijn standpunten door sommigen te conservatief worden bevonden, krabbelt het seminarie terug. Keller is namelijk tegen het bekleden van kerkelijke ambten door vrouwen en denkt conservatief over homoseksualiteit. Vrouwelijke dominees in de VS spreken over een „giftige theologie” en nemen het woord „mishandeling” in de mond.
Ik signaleer twee opmerkelijke aspecten aan deze kwestie. De eerste betreft de tolerantie van de progressieve beweging, in de kerk in dit geval. Die tolerantie, waarop progressieven zich graag laten voorstaan, strekt zich blijkbaar uit tot allen die de juiste standpunten hebben – oftewel: niet zo ver. Je zou denken dat verdraagzaamheid opgebracht moet worden als iemand anders is of denkt dan jij zelf. Het is namelijk nogal eenvoudig om verdraagzaam te zijn jegens iemand die in belangrijke opzichten lijkt op jezelf.
Vanwaar dit onvermogen om de tolerantie wat verder uit te strekken? Het zal te maken hebben met het bij progressieven onuitroeibare idee dat men het ethische gelijk aan zijn zijde heeft, en dat er dus verder niet geargumenteerd hoeft te worden. Conservatief denken over de vrouw in het ambt en over homoseksualiteit is in deze optiek niet eens onjuist, het is vooral slecht. En andersom: progressief denken is niet goed omdat het waar is, maar goed omdat het goed is.
Het tweede aspect heeft te maken met wat C. S. Lewis ”bulverisme” noemde: een manier van denken waarbij je er bij voorbaat van uitgaat dat je opponent het bij het verkeerde eind heeft en je denkt dat je alleen nog maar hoeft uit te leggen waaróm hij deze fout maakt. Probleem hierbij is dat je eerst moet aantonen dát je tegenstander een onjuist standpunt heeft – pas daarna kun je proberen te verklaren om welke reden hij dat standpunt inneemt.
Iets van dit bulverisme is aanwezig in de reacties op Keller: men suggereert dat hij zijn standpunt over vrouwen inneemt, omdat hij op vrouwen neerkijkt. Inderdaad: misschien kijkt Keller op vrouwen neer; misschien –hopelijk– niet. Het maakt weinig uit. Of hij vrouwen wel of niet minacht, zegt niets over de juistheid van zijn ideeën over de vraag of vrouwen een kerkelijk ambt mogen bekleden.
Zeker, mensen zijn complex, en de wordingsgeschiedenis van iemands overtuigingen is ingewikkeld. Maar wie in alle redelijkheid van gedachten wil wisselen, doet er goed aan om eerst maar eens te gaan kijken naar die overtuigingen zelf. Spijtig dat Princeton toegeeft aan deze morele chantage.