Classispredikant valt niet goed in te passen in presbyteriaal-synodale kerkstructuur
Kerkenraden binnen de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) buigen zich deze weken over voorstellen om de kerkorganisatie te hervormen.
Het ledenaantal van de Protestantse Kerk bedraagt zo’n 1,9 miljoen personen. Het daalt al jaren met zo’n 50.000 per jaar. De vergrijzing en ontkerkelijking vertalen zich in harde cijfers. Trouwens: wie vroeger dacht dat ontkerkelijking geen zaak was van de orthodoxe gemeenten, moet zijn mening anno 2017 helaas drastisch bijstellen.
Veel gemeenten binnen de Protestantse Kerk in Nederland hebben moeite om ambten te vervullen en de belangstelling om bovenplaatselijk kerkenwerk te verrichten, is meestal niet groot. In sommige gebieden functioneren classes zelfs niet naar behoren, zo constateerde de kerkleiding enkele jaren geleden.
Om hieraan tegemoet te komen heeft de synode vorig jaar in eerste lezing een ingrijpend plan aanvaard. Dat vloeide voort uit het rapport ”Kerk 2025”. Het aantal classes moet terug van 74 naar 11. Aan het hoofd van elke classis komt een classispredikant die waar nodig beslissingen neemt. Om te voorkomen dat de classisvergaderingen te groot worden, vaardigen niet alle gemeenten een vertegenwoordiger naar de classis af.
Het plan om niet alle gemeenten rechtstreeks een of twee afgevaardigden naar de classis te laten sturen, is ingrijpend. Het breekt met de bestaande kerkstructuur. Niet alle gemeenten krijgen daardoor een rechtstreekse stem meer in de classis. Dat zal de betrokkenheid van gemeenten bij bovenplaatselijk kerkenwerk eerder verminderen dan vergroten.
Dit probleem kan ondervangen worden door het aantal classes niet zo rigoureus te verminderen als nu wordt voorgesteld. Dan kan wel iedere gemeente een afvaardiging sturen zonder dat classes extreem groot worden.
Dat biedt ook een oplossing voor een ander probleem, namelijk dat nu goed functionerende classes tegen hun zin opgaan in een groter geheel.
De kerk zou op het punt van classisherindeling nog wat kunnen leren van de rijksoverheid. Die dwong tot een jaar of vijftien geleden burgerlijke gemeenten tot herindeling. Dat leidde tot veel protesten. Tegenwoordig laten provincies en gemeenten herindelingen meer van onderop komen. Dat bevordert het draagvlak.
Verder is de vraag of de classispredikant goed valt in te passen in de presbyteriaal-synodale structuur van de Protestantse Kerk in Nederland. Hij krijgt onder meer bevoegdheid om bij problemen in een gemeente voorlopige maatregelen te treffen. Dat doet meer denken aan de figuur van de bisschop. Het is zaak dat zo’n classispredikant –om in organisatorische termen te spreken– voldoende „countervailing power” (tegenwerkende kracht) tegenover zich krijgt.
In het voorliggende plan lijkt dat laatste gewaarborgd te zijn. Blijft het springende punt in het plan ”Kerk 2025” dat niet alle gemeenten nog een afvaardiging hebben in de elf nieuw te vormen classes. Wie de betrokkenheid van het grondvlak bij die classes wil vergroten, zal hier een goede oplossing voor moeten vinden.