De scheidslijn gaat dwars door kerken heen
Hoe staat het ervoor met Nederland als natie? Hoe is met de kerk in Nederland gesteld? Wie zijn oor te luisteren legt –bijvoorbeeld bij tijdredes die gehouden worden– hoort het antwoord.
„We beleven ernstvolle en donkere tijden. De toekomst moet met bange vrees tegemoet gezien worden. Ons land heeft zich rijp gemaakt voor de oordelen. De zonden zijn tot grote hoogten gestegen. De wereldgelijkvormigheid neemt hand over hand toe. Gevreesd moet worden dat de Heere met Zijn Geest meer en meer gaat wijken, en dat de kandelaar verplaatst zal worden. Dat zou rechtvaardig zijn. Wat zal er gebeuren wanneer de Heere gaat doortrekken met Zijn oordelen?”
Woorden als deze zijn met enige regelmaat van kansels te horen of in kerkbladen te lezen. Ze zijn zo vertrouwd dat er nauwelijks van opgekeken wordt en ze zouden zelfs gemist worden wanneer ze niet meer zouden klinken. Ze zijn een vast onderdeel geworden van de ”oude beproefde waarheid” zoals die graag beluisterd wordt. Al decennialang. Met name op bid- en dankdagen, of in tijdredes. Of bij het einde of het begin van een jaar.
Nu is het van tweeën één. Of deze woorden zijn waar. Dan is het onbegrijpelijk dat we zo gerust voortleven en zo onbekommerd het nieuwe jaar konden ingaan. Of deze woorden zijn niet waar. Maar dan moet vastgesteld worden dat deze woorden, die zo vaak van zo veel kansels klinken, weinig meer zijn dan zware taal die wel ernstig en zuiver klinkt, maar weinig om het lijf heeft. In beide gevallen is er sprake van een ernstig feit.
Daarom is het belangrijk om vast te stellen of er inderdaad sprake is van een donkere tijd. Het stellen van die vraag is eenvoudig genoeg. Het geven van een antwoord echter niet.
Ander karakter
Eén ding is wel duidelijk. Het feit dat woorden van Gods knechten gedurende lange tijd niet in vervulling gaan, zegt niets over het waarheidsgehalte ervan. De Bijbel geeft veel voorbeelden van oordelen die lang schenen uit te blijven, maar die toch onherroepelijk kwamen op de door God vastgestelde tijd. Noach bouwde 120 jaar aan de ark. Misschien geloofden zelfs zijn vrouw en kinderen hem niet. Maar het oordeel kwam onherroepelijk. Want wat de Heere zegt, doet Hij altijd. „Zou Hij het zeggen en niet doen, of spreken en niet bestendig maken?” (Num. 23:19).
Daarnaast moet overwogen worden dat oordelen soms een ander karakter hebben dan gedacht wordt. Een treffend voorbeeld hiervan is te vinden in Numeri 11. Het volk Israël was in de woestijn alweer aan het klagen geslagen. De Heere hoort het, „zodat Zijn toorn ontstak en het vuur des Heeren onder hen ontbrandde en verteerde in het uiterste des legers” (Num. 11:1).
Even verderop in hetzelfde hoofdstuk gaat het over een heel ander soort oordeel. Het volk heeft er genoeg van om alleen manna te eten, en wil ook vlees hebben. Het oordeel bestaat eruit dat de Heere hun overvloedig geeft wat ze vragen, zo veel dat het hun uit de neus komt. Alles gaat zoals je dat zelf wenst, dat kan dus ook een oordeel zijn. Wie zich dat realiseert, stelt met schrik vast dat Gods oordelen zich wellicht nu al aan het voltrekken zijn.
Terug naar de vraag. Is er inderdaad sprake van een donkere tijd, met name als het gaat over de toestand van de kerk in Nederland? Een christen uit het buitenland die Nederland bezoekt, zal geneigd zijn te denken van niet. Iedere zondag honderden goedgevulde kerken, mooie nieuwe kerkgebouwen, meerdere behoudende kerkverbanden, veel predikanten die voluit Bijbels preken, en een keur aan goede boeken die uitgegeven worden. Daarnaast een vitale krachtige zuil met scholen, zorginstellingen, een krant, een politieke partij en talloze stichtingen die zich richten op belangrijke doelen. Kom daar eens om in landen zoals Duitsland en Engeland.
Maar ook een minder oppervlakkige beschouwer kan niet zomaar een bevestigend antwoord geven. De Heere werkt nog met Zijn Geest, niet het minst onder jongeren. Misschien nu zelfs krachtiger dan, zeg, 25 jaar geleden. Hij stoot nog knechten uit in de wijngaard. Blijkbaar heeft de Heere werk voor hen, anders zouden ze niet geroepen worden. Gods kinderen worden gevoed door het Woord. Er mag opwas in genade zijn. Er zijn kennelijke bemoeienissen. Er is soms beslag. Wie zou dan durven te beweren dat de Heere Zijn hand stilhoudt? Is dat geen zondige ontkenning –of misschien zelfs schandelijke verdachtmaking– van het werk van God?
Kloof
Toch is het niet voor niets dat er gesproken wordt over donkere tijden. Er wordt weleens gesproken over flanken in de gereformeerde gezindte die uit elkaar aan het groeien zijn. De vraag is of dit wel een juiste uitdrukking is. Het lijkt eerder zo te zijn dat er zich een toenemende kloof aftekent die dwars door kerkverbanden en plaatselijke gemeenten heen gaat.
Uiteraard is deze weergave een versimpeling van de werkelijkheid. Maar enerzijds lijkt er een groep kerkleden te zijn die betrokken is, zich aangesproken weet door de prediking, wil leven volgens de Bijbel, en zich graag conformeert aan gangbare opvattingen in het kerkverband. Anderzijds lijkt er een groeiende groep leden te zijn die innerlijk weggroeit, niet begrijpt waarom er wordt vastgehouden aan „wetjes en regeltjes”, zich ergert aan standpunten die niet meer „van deze tijd zijn”, eigen levenskeuzes maakt, niet wil weten van afzondering, en geniet van de goede dingen van het leven. Wie wil begrijpen hoe deze groep denkt, neme kennis van de reacties op sommige artikelen uit het RD op sociale media.
Deze laatste groep is vermoedelijk aanwezig in iedere kerkelijke gemeente in de gereformeerde gezindte. Dit zorgt ervoor dat er op veel plaatsen haarscheuren zichtbaar worden. De symptomen zijn niet onduidelijk. Gemeenten die nauwelijks groeien, ondanks het feit dat er veel kinderen gedoopt worden. Kerkgangers die lak hebben aan verzoeken om zich eerbaar te kleden. Kleiner wordende gezinnen. Groeiende aantallen echtscheidingen. Veranderende opvattingen over normen en waarden, mede onder invloed van overvloedig mediagebruik. Groeiende hardheid en onverschilligheid.
Spiegel
Maar is dit niet iets van alle tijden? Het lezen van een boek als ”Bavianen en slijkgeuzen” van prof. dr. A. Th. van Deursen is voldoende om snel genezen te raken van allerlei ideaalbeelden over de kerk in het verleden. Toch lijkt er op dit moment sprake te zijn van een groeiende tweespalt. Onderzoeken, bijvoorbeeld op het gebied van mediagebruik, onderstrepen dit, en laten zien dat deze scheidslijn dwars door kerkverbanden heen gaat.
Tegelijk is daarmee niet alles gezegd. Want er komt nog iets bij, en dat is misschien nog wel het zorgwekkendste. Ook zij die geen vreemdeling zijn van genade, lijken vaak erg druk met de wereld en slagen er nauwelijks in om zich hieraan te onttrekken. Er is weinig tijd voor gebed. Weinig besef van afhankelijkheid. Er is veel nodeloze vermenging met de wereld. Weinig schuldbesef. Weinig verlangen naar meerdere kennis van Christus. Weinig bewogenheid met hen die verloren gaan. Veel nadruk op emoties en bijzonderheden. Weinigen hebben hun roeping en verkiezing vastgemaakt. Veel rook, weinig vuur. Veel van de mens, weinig van Christus.
Dat, en dat vooral, maakt deze tijd tot een donkere tijd. Het oordeel begint van het huis Gods. Daarom is het nodig om de oproep tot wederkeer die klinkt van veel kansels ernstig te nemen. Tegelijk mag nooit volstaan worden met te spreken over een donkere tijd zonder ook te spreken van Gods onwankelbare trouw, gegrond in Gods eeuwige verbond. Gods Naam wordt niet geëerd door eenzijdig over Hem te spreken.
Bovendien, spreken over donkere tijden en laaghangende oordelen zonder persoonlijke inleving is vrome napraterij. Wie spreekt over donkere tijden, plaatst zichzelf voor de spiegel. Augustinus zei het al: „Wij zijn de tijd: zoals wij zijn, zijn de tijden.” En hoe donker of hoe licht de tijd ook is, wij die de tijd zijn, zijn op zijn best onverbeterlijke albedervers. Daarom moeten we het altijd weer hebben van genade, en van genade alleen.