Column: Wat voor herbergier ben ik?
Een verhuizing levert soms bijzondere vondsten op. Men vindt terug wat al jaren vermist was. Een mens lijkt op een eekhoorn. Men verzamelt, bergt op en vergeet. Dus bracht de zolder van ons vorige huis nog enkele verrassingen tevoorschijn. Dozen vol oude tijdschriften, die het gelijk van Prediker onderstreepten. Niets nieuws onder de zon.
Dat bleek. In de eerste jaargang van Terdege, 1979, ging het over de vluchtelingenproblematiek. Over drama’s die zich afspeelden aan de kusten van Maleisië, Hongkong en Vietnam. Over ruim 200.000 Vietnamezen, „die tot elke prijs hun land wensten te verlaten”, en hun graf vonden in de Zuid-Chinese Zee.
Enkele maanden later ging het over de toestroom van vluchtelingen naar ons land. Er sprak grote verontrusting uit het artikel. Vooral met het oog op de toekomst. Immigranten uit de islamitische wereld „blijven zich –soms met grote hardnekkigheid– oriënteren op hun oude vaderland”, aldus de schrijver. Laten we hen links liggen? Een klemmende vraag.
In de theocratische wetten voor het oudtestamentische Israël was de positie van de vreemdeling zorgvuldig geregeld, en die viel beslist niet karig uit. Het sluiten van de poort van ons land biedt geen oplossing, aldus hoofdredacteur Janse. „Telkens doen nieuwe groepen vluchtelingen een beroep op ons en om redenen van naastenliefde kan men hen in allerlei gevallen de toegang tot ons land niet weigeren.”
”De wereld zit vol met vluchtelingen”, kopte Terdege in september 1979. Ging het toen om een slordige 10 miljoen ontheemden, inmiddels zijn we de 50 miljoen al gepasseerd.
Pater Werenfried van Straaten, die zijn arbeidzame leven doorbracht onder ontheemden „in een misdadige wereld, die om invloedsferen en grondstoffen vecht”, publiceerde in 1969 zijn indrukwekkende relaas: ”Waar God schreit”. Fel keert hij zich tegen „onbarmhartige herbergbazen, die hun harten en ogen sluiten voor de bittere nood van de naasten, die zenuwziek worden vanwege spanning en uitzichtsloosheid. Of wordt het ons te veel…?” zo informeert de pater cynisch. Mij trof zijn verwijt van volkeren met stenen harten.
Onze herberg is echter vol. En regel is regel. „Wij hebben een wet…” Dus wordt een vrouw van 81 uitgezet, of vluchtelingenkinderen die hier zijn opgegroeid.
En dan ben je zomaar in Lukas 2. Geen plaats. Of moet je eerst zelf aan de kant van de weg gelegen hebben en de armen van dé barmhartige Samaritaan om je heen hebben gevoeld, om te stoppen met schelden en veroordelen en warmte en liefde te kunnen geven aan de ontheemde naaste…?
Wat voor herbergier ben ik eigenlijk…?