Nederland ligt in de kreukelzone van Europa
Nederland ligt in een kreukelzone. Het valt in een strook van Friesland tot Italië die een soort grensgebied is tussen twee andere grootheden: Frankrijk en Duitsland. Nog altijd is dit de grensregio tussen de Germaanse en de Romaanse cultuur.
Kenmerk van een kreukelzone is dat hij er een beetje hobbelig bij ligt. Dat is te horen aan de vele talen. In deze „naad van Europa”, zoals de auteur Olivier Boehme van ”Europa: een geschiedenis van grensnaties” dit gebied noemt, zijn enorm veel kleine groepen met een eigen taal. Denk aan het Fries, het Luxemburgs, en –waarom ook niet– het Nederlands zelf.
Ook staatkundig ligt het er niet zo vlak bij. België, Nederland en Luxemburg zijn kleine landen. Van België en Luxemburg is hun (voort)bestaan aan bepaalde historische ‘toevalligheden’ te danken. En Elzas-Lotharingen, ten zuiden van Luxemburg, is al vaak van heer gewisseld.
Eén land is een grensland in zichzelf: Zwitserland. In de vele zelfstandige kantons zijn vier talen officieel erkend. Ook België en Nederland kennen meer talen.
Boehme toont in ”Europa” dat deze opdeling van Europa in drie stroken al heel oud is. Het waren de nazaten van Karel de Grote (742-814) die het Frankische Rijk in 843 in drieën verdeelden in het Verdrag van Verdun. Toen bestonden die verschillen dus al.
Op kaarten uit 843 lijkt dit Middenrijk nog een eenheid; een egale strook van Nederland tot Italië. Maar het was toen al een bonte verzameling. Het draagt allerlei namen, van Midden-Frankische Rijk tot Lotharingen en Bourgondië.
Wat kenmerkt nu deze grensstrook? En vooral: wat is daar door de eeuwen heen gebeurd? Om dat uit te leggen heeft Boehme ruim 400 pagina’s nodig.
Opvallend is dat voor volken in de kreukelzone hun identiteit niet duidelijk is. Dat verklaart de verbazing die Nederlanders hebben als het gaat over gebrek aan eigen nationale identiteit. Echt nationalisme komt in Nederland, België en Zwitserland nauwelijks voor.
Met of zonder nationale identiteit, veel volken in dit breukvlak voelen wel een „historische missie” om internationaal als bemiddelaar te spelen. Dat deed België al in de negentiende eeuw, in de twintigste eeuw sloot Nederland zich daarbij aan als „gidsland.” Zwitserland is het enige land dat nog hecht aan zijn neutraliteit, maar tot de Tweede Wereldoorlog gingen Nederland en België daarin mee.
De erkenning van dit breukvlak als neutraal grensgebied is beslist niet altijd vanzelfsprekend geweest. In de beweging die in de negentiende eeuw tot de Duitse eenheid leidde, waren genoeg mensen die vonden dat ten minste Luxemburg daarbij hoorde, en sommigen vonden dat ook Nederland en België (inclusief Wallonië) het genot toekwam om deel van Duitsland te worden. Vanuit Frankrijk bestond dezelfde beweging.
In deze grensstrook door Europa bestaat een heel andere omgang met diversiteit dan daarbuiten. In Frankrijk bijvoorbeeld was in 1850 het Frans nog niet voor de helft van de inwoners de moedertaal. Maar het idee van de Franse republiek viel niet te combineren met het erkennen van minderheidstalen. Het land kent al vanaf de veertiende eeuw een centralisering. Je hebt Parijs, en daarbuiten de periferie.
Interessant is het verhaal dat Boehme vertelt over de Oostenrijkse prinses Marie Antoinette, die in 1770 naar Frankrijk kwam om daar de kroonprins te huwen. Bij de grens moest ze haar Oostenrijkse dracht afleggen en zich omkleden naar Franse stijl. Dat is nu Frankrijk, zegt Boehme. Iedereen is welkom, maar dan wel als toekomstig Fransman.
Precies zo is het verlopen met Elzas-Lotharingen. Vele eeuwen was dit Duitstalig, maar wie vandaag in de stad Straatsburg Duits wil spreken, vindt geen gehoor. De stad is „grondig geassimileerd in de Franse monocultuur.”
Duitse landen
De Duitstalige landen (historisch bekend als het Heilige Roomse Rijk) zijn anders. De verbinding tussen taal en volk ontstond daar pas echt bij de door Pruisen aangestuurde vereniging van Duitsland in 1871, en zelfs toen bleef Oostenrijk nog apart. De Duitsers zagen hun identiteit op cultureel gebied, met beroemde theologen, filosofen en dichters. Na de Eerste Wereldoorlog wilde staatspresident Friedrich Ebert terugkeren naar de geestelijke grootsheid van Duitsland in plaats van de politieke grootsheid. De verhuizing van het machtscentrum van Berlijn naar Weimar was daar het symbool van.
Oostenrijk heeft altijd een andere koers gevaren. Strikt genomen hoort dit niet bij het Midden-Frankische Rijk, maar samen met Hongarije vormde het evenzeer een grensgebied. Het keizerrijk Oostenrijk-Hongarije (1815-1918) kende maar liefst tien talen. Het Duits was wel dominant (onder meer als commandotaal in het leger), maar daar bleef het bij. Het land was met recht een veelvolkerenstaat. Maar de geschiedenis erkende de meerwaarde daarvan niet en Oostenrijk-Hongarije verdween in 1918.
Daarin zit volgens de auteur de verklaring van het feit dat Adolf Hitler zich er niet meer thuis voelde. Vanuit het multiculturele Oostenrijk verhuisde hij naar het homogene Duitsland. Of anders gezegd: vanuit het conservatieve katholieke Oostenrijk naar het verlichte protestantse Pruisen.
Groot-Brittannië staat hier eigenlijk vrijwel buiten dit Europese krachtenveld, zo zegt Boehme. Dat is net als Frankrijk en Duitsland een groot land met één taal, maar zonder dat het vanuit één volk voortkomt. Het is een mengvorm van Kelten, Angelen, Saksen en Normandiërs, dat ook een heel andere route naar democratie heeft gekend. Binnen Europa heeft het land nog steeds een bijzondere positie, zoals het referendum over de brexit duidelijk heeft gemarkeerd.
In het huidige verenigde Europa hebben niet alleen grenslanden een aparte positie, maar ook grensregio’s. Vroeger was een zelfstandig Vlaanderen een utopie, omdat het economisch nooit zijn eigen broek kon ophouden. Maar nu we in de EU een open markt hebben, maakt het niet meer uit of Vlaanderen bij België hoort of niet. En dat verklaart allerlei regionale afscheidingsbewegingen. Boehme noemt dat de „paradox van Europa.”
Kaartjes
Boehmes blik op de „naad van Europa” roept veel herkenning op. In onze tijd denken we dat historische regionale verschillen er niet toe doen, maar dat is niet zo. De kaartjes aan het eind van het boek zijn daarbij zeer behulpzaam.
Boehme laat ook zien wat er in deze breukzone de afgelopen 1000 jaar allemaal is gebeurd, vooral in de afgelopen 200 jaar. Hij concentreert zich daarbij trouwens wel erg op de staat en de politiek. Wat er in kerk en samenleving gebeurt, krijgt veel minder gewicht. Ook springt de auteur wel erg makkelijk over grenzen van tijd en plaats, wat het lezen niet makkelijk maakt.
Er is wel één gebrek in het boek: Boehme verzuimt uit te leggen hoe de Europese kreukelzone is gevormd. Hij begint bij de opdeling in 843, maar daar werd alleen bestaand verschil vastgelegd. De Germaanse en Romaanse gebieden waren er toen al. Een paar bladzijden over de vorming van deze regio’s zou het boek geen kwaad hebben gedaan.
Boekgegevens
Europa. Een geschiedenis van grensnaties, Olivier Boehme; uitg. Polis; Antwerpen 2016; ISBN 978 946 31 00 793; 472 blz.; € 29,95.