De twee polen van de kerkleer
Titel:
”Evangelical Ecclesiology: Reality or Illusion?”
Auteur: John G. Stackhouse jr. (red.)
Uitgeverij: Baker Academic, Grand Rapids Michigan, 2003
ISBN 0 8010 2653 9
Pagina’s: 232
Prijs: $ 19,99. In Nederland kennen wij de tegenstelling tussen gereformeerd en evangelisch. Het Engelse woord ”evangelical” heeft een andere gevoelswaarde dan ons Nederlandse woord ”evangelisch”. Vanuit het perspectief van de wereldkerk maakt de gereformeerde gezindte in Nederland deel uit van de beweging van het ”evangelicalism”. Het is mede om die reden dat ik aandacht vraag voor de schriftelijke neerslag van de in 2002 aan het Regent College te Vancouver gehouden conferentie over de kerkleer. Baker Academic gaf de daar gehouden lezingen uit in een bundel met de titel ”Evangelical Ecclesiology: Reality or Illusion?”
Voor de kerkvader Augustinus was de kerk verbonden met het episcopaat. Binnen de ene zichtbare kerk bevond zich de onzichtbare kerk van de ware gelovigen. Als Augustinus zegt dat er schapen buiten de stal zijn, heeft hij het niet over gelovigen maar over uitverkorenen die nog tot Christus en Zijn kerk zullen worden toegebracht. De Amerikaanse theoloog B. B. Warfield heeft niet ten onrechte opgemerkt dat de Reformatie gezien kan worden als de overwinning van de genadeleer van Augustinus op zijn kerkleer. De Reformatie gaf de eenheid van de zichtbare kerk op ter wille van de waarheid van evangelie van Gods genade. Men brak met de paus en op de kerk van Engeland na ook met het episcopaat. Voor de Reformatie is de eenheid van de kerk allereerst een eenheid in geloof. Zo wist de Reformatie zich ondanks de breuk met de kerkelijke hiërarchie één met de kerk der eeuwen.
De Reformatie betekende niet alleen een breuk met Rome, ook de Reformatie zelf bleef geen eenheid. Als we de doopsgezinden buiten beschouwing laten, kunnen we spreken van een gereformeerde, lutherse en anglicaanse vorm. In principe hielden de reformatoren vast aan het beginsel van één zichtbare kerk binnen een staatkundige eenheid. De pluriformiteit van de Reformatie had in eerste instantie vooral een regionaal karakter. Met name door ontwikkelingen in de zeventiende eeuw werd dit anders. Vooral in Engeland was dit het geval. Er ontstonden kerkelijke stromingen en ten slotte kerkverbanden die allen orthodox-gereformeerd in de leer van de genade waren, maar verschillend dachten over de kerkregering. In 1689 werd door middel van Toleration Act deze realiteit ook politiek erkend. Voor de kerkleer van het ”evangelicalism” is dit van groot belang.
Wortels
De wortels van het ”evangelicalism” liggen in de Reformatie en het puritanisme. Bij het puritanisme zien we al dat er sprake is van herkenning in geloofsinhoud over verschillen ten aanzien van kerkregering heen. Wat voor het puritanisme binnen de ene kerk van Engeland gold, kreeg in het ”evangelicalism” een gestalte die over de muren van kerkverbanden heen reikte en ook internationaal was. Dit laat de anglicaan Bruce Hindmarsh overtuigend in zijn bijdrage in ”Evangelical Ecclesiology” zien.
Als grote representant van het ”evangelicalism” noemt Hindmarsh Whitefield. Whitefield maakte de vorm van de kerk en de visie op kerkregering heel duidelijk ondergeschikt aan het Evangelie van de rechtvaardiging door het geloof en de wedergeboorte door de Heilige Geest. Deze anglicaan schreef aan de congregationalist Doddridge: „Hoewel u niet van de Kerk van Engeland bent, laat ik dat liggen, als u in uw eigen geweten overtuigt bent van de waarheid van de weg waarin u nu wandelt. Of we nu conformisten of non-conformisten zijn, onze grootste zorg moet zijn dat we door God geroepen en door God geleerd zijn, want alleen degenen van wie dat geldt zijn geschikt om de heilige dingen te bedienen.”
In het ”evangelicalism” speelde de gemeenschap van de ware gelovigen als kleinere kring binnen het grotere geheel van een gemeente een grote rol. De anglicaan Newton schreef aan een Schotse presbyteriaan: „Wij zijn een ecclesia inter ecclesium. Ik preek tot velen, maar degenen wier hart de Heere heeft geraakt, zijn degenen aan wie ik mij bijzonder verbonden weet.”
De zuidelijke baptist Roger E. Olson betoogt dan ook in zijn bijdrage dat de zogenaamde vrije kerk (dat wil zeggen de kerk die niet alleen los staat van de staat, maar ook opgebouwd is uit gemeenten van hen die naar het oordeel van de liefde als ware gelovigen kunnen worden beschouwd) de logische uitkomst is van de kerkleer van het ”evangelicalism”.
Zuivere prediking
Ook in de bundel zegt niet iedereen hem dit na. De presbyteriaan Michael Jinkins wijst erop dat Gods trouw in het vergaderen van Zijn kerk voorafgaat aan ons geloof. Zeker is dat de plaatselijke gemeente in de kerkleer van het ”evangelicalism” een fundamentele plaats heeft. Daarbij zal de ene evangelical meer de nadruk leggen op de zuivere prediking van het Woord die daar wordt gevonden en de andere op het feit dat het om een gemeente van gelovigen gaat. Het zal duidelijk zijn dat wij vanuit de gereformeerde belijdenisgeschriften zonder meer voor het eerste moeten kiezen.
Behartigenswaardig zijn de opmerkingen van de anglicaan Paul F. M. Zahl. Hij stelt dat een ”evangelical” per definitie laagkerkelijk is en wel in tweeërlei opzicht. Een ”evangelical” kan de kerk van Christus niet tot een zichtbare kerkvorm beperken. Daarnaast staat voor een ”evangelical” het gezag van de Schrift principieel boven het gezag van het ambt. Hij uit zijn verontrusting over het feit dat sommige evangelicals zo gecharmeerd blijken te zijn van vormen van christendom die welbewust hoogkerkelijk zijn, zoals de anglo-katholieke stroming binnen de Anglicaanse Kerk en de Oosterse Orthodoxie. Terecht stelt Zahl dat degenen die consequent hoogkerkelijk denken, niet anders dan bij Rome kunnen uitkomen.
Twee polen
De twee polen van de kerkleer van het ”evangelicalism” zijn de wereldwijde en de eeuwen omspannende kerk van Christus enerzijds en de plaatselijke gemeente anderzijds. Alles wat daartussen ligt, is secundair. Ik meen dat hierin de kracht en betekenis ligt van het ”evangelicalism” voor de kerkleer. Zo alleen kan recht worden gedaan aan het wereldwijde en de eeuwen omspannende kerkvergaderende werk van Christus. Bij een andere opvatting vervalt men tot partijzucht. Wat klassieke evangelicals aan elkaar verbindt, is de leer van Gods vrije genade. Verschillen in visie op de sacramenten en op de kerkregering worden ondergeschikt geacht aan het gemeenschappelijke.
De consensus binnen de gereformeerde gezindte in Nederland is nog groter. Allen hebben de gereformeerde belijdenis gemeenschappelijk. Voor de gereformeerde gezindte van Nederland is de les van de kerkleer van het ”evangelicalism” „dat de gereformeerde belijdenis fundamenteler is dan de verschillende kerkelijke gestalten waarbinnen deze belijdenis functioneert.”