Prachtige en pijnlijke gedichten van Anna Enquist
Zelden is de symbiose tussen inhoud, sfeer en omslag van een boek zo geslaagd als bij ”Berichten van het front”, de nieuwe bundel van Anna Enquist.
Een kudde schapen schuilt achter een bomenrand. Prachtig gouden (avond?)licht omstraalt de bomen, maar het beeld is, bij alle schoonheid, ook dreigend. Boven de bomen hangt een woeste, donkere wolkenlucht, klaar om over de kijker heen te kolken. Zo is de bundel ook. Schitterend valt er licht op scherp afgetekende aardse zaken, maar is er beschutting in de taal? Want allesoverheersend is het woest, donker kolkende verdriet, dat dreigend over alles hangt.
Welke strijd woedt er eigenlijk aan dat front? Vecht Enquist in deze gedichten (opnieuw) tegen het verdriet vanwege het verlies van haar dochter, of is de razernij van de moeder meer tegen de vergetelheid gericht?
In de eerste gedichtencyclus van de vier in de bundel, is de hoofdpersoon een van de getormenteerdste vrouwen uit de literatuurgeschiedenis: de Griekse moedergodin van landbouw en beschaving Demeter, die wanhopig haar dochter Persephone zoekt. Persephone is geschaakt door Hades, god van de onderwereld. Demeter klaagt en treurt, gilt en zeurt net zo lang tot de goden een vaste regelmaat afspreken, waarbij Persephone slechts drie maanden als koningin in de onderwereld verblijft. In deze maanden weigert Demeter de aarde vruchtbaar te maken, rouwt zij en verstilt alles in de kilte van de dood. Zo ontstond, volgens de Griekse mythologie, de winter met de jaarlijkse terugkeer van Persephone als start van de lente.
Verdriet
De hele bundel is vol van dergelijke betekenisclusters. Het verdrietige persoonlijk verhaal wordt ingebed in de wereldliteratuur, maar door de aard van de verhalen ook gekoppeld aan de psychologie van rouw en verlies. Mag verdriet verminderen? Rouw milder worden? Kun je bezig zijn met het leven in je tuin, waar dezelfde aarde leven geeft die ook je dode kind herbergt?
In het gedicht ”ontluistering” stelt een woedende Demeter vast dat de wereld slechts de wereld is; er schuilt geen vermomde Zeus in een dier en geen huilend kind in een treurwilg. Dat is een bitter existentialistisch standpunt. Of toch ook niet? Want het maakt het oog van de dichtende moeder scherp. Net als op het omslag, waar dat prachtige gouden licht zelfs losse blaadjes en grassprieten zichtbaar maakt, zo richt Enquists poëzie het oog van de lezer naar de schoonheid van de natuur, van de alles bedekkende sneeuw tot de voorjaarsbloemen en van het harde hooggebergte tot de bloemen rond de voeten. Alsof ze gevraagd is hoe je kunt leven in een onttoverde wereld zonder goden, schrijft Enquist:
Antwoord
In de eenduidige wereld smeken zaken
om aandacht, taken om ijver, plichten
tucht. Confituren, borduursteken,
alles mislukt de onachtzame. Waar zit
het lek, wat zuigt de brandstof elke dag weg,
knaagt aan haar kracht, vreet haar leeg?
Waar ze maar zit, knielt of staat vliegt
de afwezige haar aan, overmant haar en neemt
in beslag wat er is aan bloemknoppen,
nageslacht, wolkenlucht. Het ontbrekende
kind is zo heftig aanwezig maar kijkt
haar niet aan, zegt niets terug.
Het gedicht echoot allerlei geloofstaal, niet alleen in het zitten, knielen en staan, maar direct in de opening al in het smeken en de plichten die dan volgen. Als een spiegel die alles omkeert, doet „de afwezige” denken aan de Aanwezige. En zoals in het geloof draait ook hier alles om het nageslacht.
Is de wereld echt eenduidig en ontgoddelijkt? Waar ontstaat dan het kwaad? Maakt verdriet bitter? Het zijn confronterende vragen, ons voorgelegd in rijke poëzie, waarin enjambementen en omkering subtiel zijn toegepast. Steeds verschuift de betekenis en daarmee voelen we de zekerheid ons ontglippen. Welke grond blijft er om op te staan?
Enquist heeft veel oog voor de pracht van de natuur, zowel in het grote imponerende, als in het subtiele, kleine, tere. En ook als die afleiding soms schuldgevoel veroorzaakt, toch is er in schoonheid ook troost. Niet alleen in de natuur trouwens, maar ook in woorden, klanken, muziek. Ook de woorden van de dichter bieden echter geen bescherming tegen de wanhoop die tussen de gordijnen door grijnst, of de herinnering die je, schitterend maar dodelijk als een ijsberg, kan laten verzinken in een oceaan van verdriet.
Blik neerwarts
Zeker in de cyclus ”Ter hoogte van het gras” is de blik neerwaarts en overheerst de wil om, rouwend, de overledene vast te houden: „…Voel/ nu eindelijk eens wat hier stierf, hier bestond.” Het streven is existentieel: „Niets beleven. Zijn.” En dan is er heel voorzichtig een nieuw begin. Verbrande buxus loopt weer uit! Al kun je het museum van herinnering nooit ontvluchten, ook op de armste grond kan de Japanse duizendknoop bloeien. Er groeit, benadrukt deze bundel, uit verdriet een plant die niet te verwijderen is. Troost het dat deze ontembare indringer ook mooie bloemen draagt?
Op haar 75e realiseert de dichteres zich heel goed dat er een einde is, dat het eens „wit voor ogen wordt”, maar tot die tijd schrijft ze poëzie die ertoe doet. Poëzie waarin vorm en inhoud niet te scheiden zijn, prachtig en pijnlijk tegelijk.
De veertig gedichten in de bundel zijn omkaderd door een openingsgedicht en een ”Afscheidsgroet”. Hierin legt ze de vinger nog even bij het feit dat de poëzie de lezer zal vullen. Of niet. Misschien is daarom haar existentialistische wereldbeeld wel dragelijk; Enquist schildert verschrikkelijke dingen in prachtige woorden, maar laat ook vrij. Zij dicht over leven en dood, maar dringt haar inzichten niet op. En bij alle bitterheid wijst ze ook op hoop en schoonheid:
„Hoe dan ook, hier is mijn afscheidsgroet: wantrouw/ de woorden. Luister goed. En koester de muziek.”
Boekgegevens
Berichten van het front, Anna Enquist; uitg. Arbeiderspers; 59 blz. € 19,99