Strijd tegen opvattingen valt niet enkel met harde actie te winnen
Frankrijk heeft de oorlog verklaard aan islamisten en de politieke islam. „De angst gaat van kamp veranderen”, bezwoer president Emmanuel Macron vorige week. „De islamisten in ons land moeten niet denken dat zij nog rustig kunnen gaan slapen.”
Zijn woorden waren een reactie op de moord op de Franse geschiedenisleraar Samuel Paty. De achtergronden van het incident zijn inmiddels genoegzaam bekend: Paty liet cartoons van de profeet Mohammed in de klas zien, er kwam kritiek op, waarop een 18-jarige terrorist hem bruut vermoordde.
De harde reactie van Frankijk is alleszins begrijpelijk. In het land zijn sinds 2012 twintig aanslagen gepleegd, met in totaal 267 doden tot gevolg. Voor een goed beeld van de dreiging moeten daarbij alle mislukte aanslagen nog in rekening worden gebracht. Dat islamisme een voedingsbodem is voor de terreur, is evenzeer duidelijk. De Franse regering doet er goed aan dat onomwonden te benoemen en daar actie op te ondernemen. Voor veel Fransen komen de gerichte acties tegen de politieke islam al veel te laat.
In de manier waarop Franse autoriteiten de strijd aanbinden tegen uitwassen binnen een godsdienst, schuilt echter wel een gevaar. Macron spreekt bijvoorbeeld van een hervorming van de islam in Frankrijk. Die wil hij onder meer bereiken door een verbod uit te vaardigen op de komst van buitenlandse imams.
Het is zonneklaar dat Frankrijk geen haatpredikers binnen zijn grenzen hoeft te tolereren. Het luistert echter nauw op welke gronden dergelijke predikers de deur gewezen worden. Die moeten wettelijk zijn. Uitspraken over hervorming van een religie brengen in schemergebied. Staatsingrijpen in godsdiensten, zoals ook in bijvoorbeeld China gebeurt, is feitelijk altijd problematisch.
Frankrijk regelde de scheiding tussen kerk en staat, de laïcité, in 1905. Een van de grootste pleitbezorgers van die wet, de socialistische politicus Aristide Briand, onderstreepte bij die gelegenheid dat er geen sprake kan zijn van een staatreligie, maar dat de staat ook niet tegen een religie gekant mag zijn. De wet op de laïcité is daarmee niet defensief of antireligieus, maar biedt iedere Franse burger juist vrijheid van geweten geloof. Het is daarom dansen op een smal koord om onwettige uitwassen binnen een godsdienst aan te pakken, zonder daarmee de grenzen tussen kerk en staat te overschrijden.
De vraag laat zich ook stellen of alle oorlogsretoriek wel uitbetaald kan worden in harde munt. Een strijd tegen denkpatronen valt onmogelijk te winnen met enkel harde taal en dito actie. Sluiting van radicale moskeeën en instituten kan belangrijk zijn als signaal, maar het achterliggende gedachtengoed is er niet mee de wereld uit. Het gevaar is zelfs dat het de antipathie nog versterkt. Frankrijk ontkomt er daarom niet aan ook blijvend in te zetten op onderwijs en onderling gesprek en de vrijheid van godsdienst hoog te houden.