Eerlijk benoemen van kerkelijke schuld doet pijn
Het is onmogelijk om de verhalen en de beelden van de Kristallnacht tot je te nemen zonder een brok in de keel. De nacht van 9 op 10 november 1938 wordt algemeen gezien als de eerste vloedgolf van naziterreur die over de Joden spoelde en als een sluwe list om de Duitse burger rijp te maken voor de systematische vernietiging van miljoenen Joden in de Tweede Wereldoorlog.
Honderden synagogen, verspreid over heel Duitsland, gingen in vlammen op. Duizenden woningen en winkels van Joden werden vernield. De politie stak geen vinger uit. Chic geklede dames stonden erbij te applaudisseren. Een rapport uit Berlijn meldt: „Toen de Joodse synagoge in brand stond (…) kon je een groot aantal Duitse vrouwen horen schreeuwen: „Dit is zoals het moet, jammer dat er geen Joden binnen zijn, dit zou de beste methode zijn om dat waardeloze stelletje uit te roken.” Niemand durfde stelling te nemen tegen deze sentimenten.”
Deze geschiedenis kan niet vaak genoeg verteld worden. Dat mag echter niet blijven steken in de uitroep: „Nie wieder”, nooit meer. Het herdenkingsjaar van de bevrijding leent zich voor de diepere vraag waar wij zouden hebben gestaan als we omstander waren geweest.
Natuurlijk moet iemand die de oorlog alleen van horen zeggen kent, geen excuses maken, zoals ook de huidige Duitser dat niet hoeft te doen voor het gedrag van zijn voorouders. Maar dat ligt anders voor collectieven als de overheid, bedrijven, instituten en media die wél wortelen in het verleden.
Dus is het een goede zaak dat kerken dit onderwerp op hun agenda hebben gezet. En ook al is er –helaas– geen eensgezinde publieke erkenning en schuldbelijdenis op zondag 15 november, toch leeft in de volle breedte het besef dat de kerken tekort geschoten zijn. Met de kennis van nu moet worden vastgesteld dat de officiële kerkelijke besturen niet collectief, daadkrachtig en massief hebben geprotesteerd.
Zeker, er waren vele voorbeelden van individuele kerkelijke leiders die wél hun stem verhieven. Tegelijkertijd droegen de toenmalige predikant-voormannen van de SGP echter bij aan een negatief beeld van Joden. „Men kan in een groote massa Joden in het land een gevaar zien”, schreef een van hen in dagblad De Banier, precies één maand na de Kristallnacht.
Dit soort venijnige zinnetjes waren een voedingsbodem voor een te passieve houding van christenen in de oorlog – dat is inmiddels ook in diverse studies erkend.
Eerlijk benoemen van het verleden doet pijn. Maar het is óók anno 2020 noodzakelijk om tegelijkertijd grondig afstand te nemen van het oplaaiende antisemitisme én geloofwaardig te beklemtonen dat er voor Jood en christen geen zaligheid is buiten de enige Messias, de grootste Jood aller tijden.