Ode aan de hervormde godsdienstonderwijzer
In de Nederlandse Hervormde Kerk was ”de godsdienstonderwijzer” een begrip, maar hij dreigt in het vergeetboek te geraken. Reden voor dr. W. Verboom om er een boekje aan te wijden. Als eerbetoon aan al die mannen „op het tweede plan”, onder wie zijn vader. „Ik verlang naar wat hij bezat.”
Vele jaren liep dr. W. Verboom (79) met de gedachte wat te schrijven over de figuur van de godsdienstonderwijzer. Nu is het ervan gekomen. Het vervult de emeritus hoogleraar, destijds verbonden aan de Universiteit Leiden, met dankbaarheid. „Niet omdat het een boekje van wetenschappelijke kwaliteit is, maar vanwege mijn grote waardering voor de godsdienstonderwijzers. Met hun gaven en mogelijkheden hebben deze mensen veel voor de kerk betekend. Ik wil met mijn boekje niet alleen mijn vader eren, maar ook al die andere godsdienstonderwijzers. Vooral hen die bij hun dood al vergeten waren. Aan kerkenraden doe ik het voorstel ook de godsdienstonderwijzers te vermelden op het bord met namen van predikanten die de gemeente dienden. Dat is een mooie vorm van eerherstel.”
Was u zich er in uw jeugd van bewust deel uit te maken van een evangelisatie?
„Nee, je wist niet beter. In Kollum had je vroeger ook een stevige vrijzinnig hervormde en een grote gereformeerde kerk, maar voor mij was de evangelisatie het veilige nest waar vader op de preekstoel stond. Je merkte zo nu en dan dat hij heimwee had naar de kerkelijke situatie waarin hij zelf was groot geworden. Als de klok van de grote kerk in Kollum luidde, zei hij soms: „Jongens, dáár horen we.” Hij sprak met respect over de predikant, vanwege diens ambt.”
Zag u ook uw vader als predikant, of als lekenprediker?
„Het eerste. Als door anderen over godsdienstonderwijzer werd gesproken, zei een oudere broer: „Hij is ook hulpprediker.” Daarmee was je toch bijna dominee. Later ging ik beter het verschil zien tussen de positie van mijn vader en die van mezelf als jong predikant. Na zijn overlijden heb ik vaak gedacht: Ik had hem gerichter moeten vragen wat het voor hem betekende om voorganger te zijn in zo’n evangelisatie.
Sommige leden vonden het juist een pluspunt dat hij geen officiële dominee was. Die kwamen van de domineesfabriek, zij hadden een door God gezonden dienaar. Mijn vader was een heel bevindelijke prediker. Als hij loskwam, zoals wij dat noemden, gebéúrde er iets. Dan ging iedereen na de dienst stil naar huis.”
Formeel was het geen preken maar spreken. Een Bijbels verschil?
„Ik maak graag onderscheid tussen ambtelijk en niet-ambtelijk, maar zou niet graag beweren dat het voorgaan van mijn vader slechts spreken was. Prediking is verkondiging van het heil in Christus en de oproep tot geloof en bekering. Dat deed hij voluit. In dat woord ”spreken” zat iets denigrerends.”
Hoe betekenisvol waren de godsdienstonderwijzers voor de Nederlandse Hervormde Kerk?
„Stel dat ze er niet waren geweest. Dan hadden we veel minder evangelisaties gehad en zou een grote groep bezwaarde hervormden waarschijnlijk hebben gekozen voor de Afscheiding, of thuislezend zijn geworden. Nu vonden ze in zo’n evangelisatie een geestelijk thuis met een eigen voorganger. De term godsdienstonderwijzer is vanuit de historie verklaarbaar, maar was in de praktijk niet erg gelukkig. Door de leden van de evangelisatie werd hij nooit gebruikt.”
In aankondigingen van preekbeurten werden godsdienstonderwijzers vaak ”eerwaarde heer” genoemd.
„Klopt, een dominee was weleerwaard, een godsdienstonderwijzer eerwaard. G. J. Mink typeerde godsdienstonderwijzers als „mensen op het tweede plan”. Zo werden ze inderdaad gezien, al waren er ook predikanten die waardering hadden voor de voorgangers van evangelisaties en de godsdienstonderwijzers die in gemeenten werkzaam waren. Konings, die tal van jaren de hervormde gemeente van Putten diende, had een heel goede naam.
In andere gemeenten kon het weleens schuren tussen de predikant en de godsdienstonderwijzer. De laatste nam geen deel aan ambtelijke vergaderingen en had nooit een leidinggevende taak. Daardoor kon minderwaardigheidsgedrag ontstaan. „Wij zijn maar krullenjongens.” Of juist compensatiegedrag. Die godsdienstonderwijzers waren wat dat betreft nét mensen. Net als dominees.”
Wat kon je beter zijn, godsdienstonderwijzer in een evangelisatie of in een gemeente?
„Het waren allebei kwetsbare posities. In een gemeente bestond het gevaar dat je werd gezien als hulpje van de dominee. De voorganger van een evangelisatie kon zelf leidinggeven aan die groep, maar had het bij problemen dubbel moeilijk, omdat ambtelijke structuren met de corrigerende werking daarvan ontbraken. Dominante figuren konden daardoor gemakkelijk de leiding nemen. Je had er bovendien te maken met mensen die het kerkelijk denken waren kwijtgeraakt. Dat zag je vooral bij bezoekers van elders. Die hadden niets met de hervormde gemeente in de plaats waar de evangelisatie stond. Hun kerkelijk denken was veranderd in groepsdenken.”
Evangelisaties zijn een noodzakelijk kwaad genoemd. Terecht?
„Ik vind het woord kwaad niet op z’n plaats. Liever spreek ik van een noodoplossing. Het gemis aan ambtelijke en kerkelijke structuren kon tot ontsporingen leiden. Maar laten we ook die andere kant niet vergeten.”
Hoe beoordeelt u het feit dat de bekende ds. W. L. Tukker niet wilde voorgaan in evangelisaties?
„Tukker dacht heel kerkelijk, vanuit het ambt. De vorming van een evangelisatie zag hij als een zwaktebod. Daar zit wel wat in, maar die visie gaat mij te ver. Hóé ben je evangelisatie? Mijn vader is altijd kerkelijk blijven denken; dat gold voor veel van die godsdienstonderwijzers. Veelzeggend is dat bijna alle evangelisaties via de kerkelijke weg reguliere gemeenten zijn geworden.”
Hoe verhoudt de godsdienstonderwijzer zich tot de huidige kerkelijk werker in de Protestantse Kerk in Nederland?
„De kerkelijk werker is veel beter opgeleid, maar er zijn onmiskenbaar overeenkomsten met de godsdienstonderwijzer in een gewone gemeente. Een belangrijk verschil is dat de functie van de kerkelijk werker kerkelijk is geijkt. Dat is een groot goed. Onduidelijkheid geeft altijd aanleiding tot misverstanden en negatieve gevoelens.”
Bleef er bij u innerlijk iets over van de evangelisatiejongen van vroeger?
„Kerkelijk bezien niet. Wel houd ik hoge achting voor de arbeid van de godsdienstonderwijzers. God wist door deze mensen harten te raken. Met diep respect denk ik terug aan de wijze waarop mijn vader Christus uitstalde in al Zijn begeerlijkheid.”
Herkent u zich in hem?
„In veel opzichten wel, maar geestelijk kan ik niet aan hem tippen. Ik verlang naar wat hij bezat. Als het gaat om de verborgen omgang met God, was hij een maxi en zit hier een mini. Voor mijn gevoel althans. Hij was niet alleen mijn vader en voorganger, maar ook mijn geestelijke vader en mijn pastor. Van zo iemand wil je geen kwaad horen.”
Hulpkrachten in de Nederlandse Hervormde Kerk
Vanaf het ontstaan van de Gereformeerde Kerk in Nederland worden de predikers bijgestaan door hulpkrachten, onder meer voor het catechiseren. In het Algemeen Reglement van de Hervormde Kerk uit 1816 heet de persoon die vanuit de kerk het godsdienstonderwijs op de publieke scholen geeft ”godsdienstige onderwijzer”, het Algemeen Reglement van 1847 spreekt over ”godsdienstonderwijzer”. Die krijgt ook de bevoegdheid om ”Bijbellezingen” of ”oefeningen” te houden. De godsdienstonderwijzers worden opgeleid door daartoe geselecteerde predikanten, het classicaal bestuur neemt het examen af. De betekenis van de godsdienstonderwijzers groeit door het oprukkende modernisme in de vaderlandse kerk. Een deel van hen wordt tewerkgesteld als voorganger van een richtingsevangelisatie, gevormd door mensen die vast willen houden aan de klassiek gereformeerde leer. Anderen dienen een afstandsevangelisatie, gesticht als ”buitenpost” van een verderop gelegen gemeente.
Aan het begin van de 20e eeuw behoort 12,5 procent van alle hervormde kerkleden tot een evangelisatie. De evangelisaties op gereformeerde grondslag worden vanaf 1906 meestal opgericht door een plaatselijke afdeling van de Gereformeerde Bond. Na verloop van tijd ontstaan ook vrijzinnige evangelisaties, in streken waar de vrijzinnigheid een minoriteit vormt. De in 1941 ingestelde commissie van advies inzake kerk en evangelisatie concludeert dat de evangelisaties ongeveer 300.000 zielen hebben bewaard voor de Hervormde Kerk. Mede daardoor ontstaat geleidelijk toenadering tussen de synode en de evangelisaties.
Halverwege de 20e eeuw telt de Nederlandse Hervormde Kerk zo’n vierhonderd godsdienstonderwijzers, werkzaam in evangelisaties als voorganger en in reguliere gemeenten als bijstand. In de Kerkorde van 1951 komt de godsdienstonderwijzer niet meer voor. Die heet voortaan ”catecheet met pastorale bevoegdheid” en kan na vijf jaar promoveren tot ”hulpprediker”. In 1978 krijgen de hulppredikers de mogelijkheid om na bijscholing predikant te worden. Velen maken daarvan gebruik. De tijd van de godsdienstonderwijzer is daarmee ten einde.
Mijn vader was godsdienstonderwijzer. Herinneringen en een eerbetoon, dr. W. Verboom; uitg. De Banier; 105 blz., € 13,95