Jaargetijden
Psalm 4:8
„Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven, meer dan ter tijd als hun koren en hun most vermenigvuldigd zijn.” God geeft Zijn zorg in de wisselingen van zomer en winter, herfst en voorjaar, de vaardigheid om het land te bebouwen, het gemak van hulpmiddelen om dat te doen en een menigte andere vaardigheden. Want als dat allemaal niet goed combineert, dan is het onmogelijk dat de vruchten volwassen worden en rijp worden. Wanneer David dus graan, wijn en olijf noemt, geeft hij aan de verstandige de gelegenheid om vanuit het deel het geheel te begrijpen, omdat hij de zee van de voorzienigheid van God ontdekt, die zich in al die waarneembare zaken der natuur manifesteert. Daarom nam ook Paulus, die ergens tot het volk sprak en toen over Gods voorzienigheid sprak, daaruit zijn uitgangspunt, zeggend: „Die regens geeft en tijden die vrucht dragen, die onze harten voedt met voedsel en vreugde.” En aangezien de profeet zonder overdaad is, laat hij het achterwege om alle andere dingen te noemen, namelijk de oogsten, de vruchten van de bomen, de (andere) verschillende soorten vruchten, zaden, allerlei soorten gewassen, weiden, bloemen, tuinen en alle andere dingen die er zijn. Hij heeft het over dat wat met elkaar samenhangt, dat wat ook voor ons leven onontbeerlijk is, terwijl hij de andere zegeningen ook aan de hand daarvan duidelijk maakt. Want die zegeningen geeft God niet zomaar aan ons, maar ook in rijke mate en ieder jaar.
Johannes Chrysostomus, priester in Antiochië
(”Homiliën”, ca. 390)