Opinie

WHW is analoge wet in digitaal tijdperk

De Wet op Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek past niet meer bij het onderwijs van vandaag, laat staan bij dat van morgen. Het hoger onderwijs moet een flexibeler indeling krijgen, zodat een leven lang ontwikkelen steeds toegankelijker wordt.

Ulrike Wild, Jolien van der Vegt en Paul den Hertog
21 September 2020 09:37Gewijzigd op 16 November 2020 20:25
De huidige studenten hebben te maken met een Wet op Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW) uit de beginjaren 90. In de collegezalen staan in die tijd overhead projectoren en schoolborden. Foto: collegezaal van de Vrije Universiteit in Amsterd
De huidige studenten hebben te maken met een Wet op Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW) uit de beginjaren 90. In de collegezalen staan in die tijd overhead projectoren en schoolborden. Foto: collegezaal van de Vrije Universiteit in Amsterd

De huidige studenten hebben te maken met een Wet op Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW) uit de beginjaren 90. In de collegezalen staan in die tijd overheadprojectoren en schoolborden. Een enkele docent toont een filmfragment via een videorecorder. De collegezalen puilen uit en er wordt geïnvesteerd in bakstenen. De beschikbaarheid van gebouwen, zalen en docenten bepaalt de organisatie van het onderwijs. Studenten die op afstand studeren, krijgen hun lesmateriaal met de post thuisgestuurd. De eerste mobiele telefoon komt net op de markt.

Hoe anders ziet het er vandaag uit. Met digitale tools zijn er steeds meer mogelijkheden om het onderwijs ook los van fysieke gebouwen en vaste tijdstippen te organiseren. En door de noodgedwongen beperkingen van de coronacrisis wordt daar nu volop gebruik van gemaakt: multimedia, online conferencing, virtual classrooms, streaming – nooit eerder heeft het hoger onderwijs op zo grote schaal de vruchten van de digitalisering geplukt.

De coronacrisis levert kansen op. In een juiste mix van digitale en fysieke onderwijsmethodieken kunnen we nu eindelijk didactische concepten realiseren waarin de student centraal staat: flexibel en gepersonaliseerd onderwijs. Ook voor wie zich een leven lang wil blijven ontwikkelen.

En dat is nodig: Het aantal studenten dat hoger onderwijs geniet, is ten opzichte van begin jaren 90 verdubbeld. Ook het aandeel buitenlandse studenten – op afstand én in Nederland – is fors gestegen. Er is meer diversiteit in de achtergronden en leerbehoeften van studenten. Om hen goed te accommoderen, zijn steeds meer flexibele onderwijsvormen en programma’s binnen én naast de traditionele opleidingen nodig.

Verouderde wetsbasis

De wens om flexibeler onderwijs te kunnen aanbieden, dat past bij de studenten van vandaag, botst echter op meerdere vlakken met het onderwijsstelsel als geheel. De WHW als juridische basis van het stelsel is mede bepalend voor het kunnen doorvoeren van de gewenste veranderingen. De wet kan een nieuwe beweging stimuleren maar innovatie door instellingen ook tegenhouden.

Omdat de wet in letter en geest stevig in de werkelijkheid van de jaren 90 verankerd is, past deze voor een groot deel niet meer bij vandaag. Zo komt afstandsonderwijs in de wet alleen voor als een taak van de Open Universiteit, terwijl iedere instelling vandaag de dag (al dan niet gedwongen) afstandsonderwijs aanbiedt.

En wat is nu nog de betekenis van het ”vestigingsplaatsbeginsel”? Studenten kunnen immers overal onderwijs van een instelling volgen, ook buiten de vestigingsplaats. Het beginsel veroorzaakt eerder concurrentie dan de benodigde inhoudelijke samenwerking tussen instellingen. Ook bevordert het flexibeler onderwijsprogramma’s niet.

Parameters voor kwaliteitseisen zijn nog uitsluitend gebaseerd op het concept ”opleiding” en de organisatie eromheen. Groepen en collegejaren vormen de basis, niet het succes van de keuzes van de individuele student. Het woord ”online” kent de wet niet.

Leven Lang Ontwikkelen

Ook de wens van het kabinet om echt werk te maken van het vraagstuk van een Leven Lang Ontwikkelen (LLO) knelt met de huidige wet, ondanks de mooie experimenten. De arbeidsmarkt vraagt mensen die bereid zijn in hun ontwikkeling te blijven investeren. Dat betekent dat het begrip ”studeren”, in tegenstelling tot het kader van de wet, niet meer alleen neerkomt op het volgen van een initiële opleiding op de leeftijd van 18 tot 23 jaar.

Professionals die zich willen bijscholen, omscholen of opscholen, zitten vaak niet te wachten op een volledige opleiding. Het volgen van andere en kleinere academische onderwijseenheden is interessant voor de arbeidsmarkt, maar levert geen erkenning op binnen het huidige kwaliteitssysteem: de accreditatie is hier niet op ingericht. Het stapelen van erkend modulair vormgegeven onderwijs is niet mogelijk binnen de wettelijke kaders: professionals kunnen niet gedurende een loopbaan werken aan een opleiding op maat.

Instellingen moeten kunstgrepen toepassen om LLO te faciliteren binnen de wetskaders. Het gevolg is dat een breed, toegankelijk en academisch gewaardeerd aanbod in het kader van LLO nog steeds een uitzondering vormt binnen hogescholen en universiteiten. Er zijn geen experimenten langs de randen van de wet nodig, maar een stevige hervorming.

Oude begrippen staan flexibele, gepersonaliseerde programma’s in de weg. Dit geldt bijvoorbeeld voor studenten met een beperking, topsporters, mantelzorgers of ondernemende studenten die meer op afstand willen leren. Onder hen vallen ook studenten die het beste van verschillende universiteiten willen halen.

Zij stuiten op een starre organisatie rond collegejaren en opleidingen, omdat flexibeler onderwijsvormen en maatwerk niet verankerd zijn in de wet. Studenten die na een jaar besluiten te stoppen of te switchen van studie, staan vaak met lege handen. De WHW erkent geen andere eenheden dan een opleiding en houdt vast aan voltijd, deeltijd of duaal als sturingsinstrument. Ook de inspectie constateert dat deze begrippen in de praktijk niet meer goed te onderscheiden zijn.

Tijd voor renovatie

De WHW is een analoge wet in een digitaal tijdperk. Hoewel er al talloze aanpassingen zijn gedaan en beleidsregels zijn bijgesteld, levert dit volgens de Inspectie in de Staat van het Onderwijs vooral onduidelijkheid op. Het geheel aan regels is niet meer te overzien. Er is een echte vernieuwing van de wettelijke kaders nodig.

We vragen de politiek, in afstemming met het veld, de handen in elkaar te slaan en een nieuwe WHW te ontwerpen. Dit najaar worden alle nieuwe politieke partijprogramma’s gepresenteerd. Als (toekomstige) Kamerleden werkelijk een bijdrage willen leveren aan een toekomstbestendig hoger onderwijs, begint dat met een nieuwe wet.

Hoe?

Een aantal uitgangspunten vormt het begin van de nieuwe WHW. Zo moeten we verouderde concepten als vestigingsplaats, afstandsonderwijs, deeltijd, voltijd, duaal, initieel en post-initieel loslaten. Ze beknellen de mogelijkheid om te flexibiliseren, te personaliseren en een stelsel te ontplooien dat een leven lang ontwikkelen accommodeert.

Daarnaast worden studentgerichte, flexibele leermogelijkheden het uitgangspunt, niet de opleiding als centraal organiserend principe. Dat betekent dat studenten naast vooraf gedefinieerde programma’s binnen één instelling ruime mogelijkheden hebben om hun eigen programma samen te stellen en in een flexibel tempo te studeren bij meerdere instellingen.

Instellingen accommoderen en combineren verschillende leerwegen die in de wet erkend worden. Het bachelor- en masterprogramma zijn niet langer de enige denkbare weg om deel te nemen aan het hoger onderwijs en een diploma te ontvangen. Er komt erkenning voor kleinere academische onderwijseenheden, waardoor studeren ook voor professionals interessant wordt. Stapeling van zulke eenheden kan leiden tot een diploma. Hiermee wordt het steeds normaler je een leven lang te blijven ontwikkelen.

De bekostigingssystematiek en het accreditatiestelsel faciliteren deze vormen van gepersonaliseerd en flexibel onderwijs en stimuleren een leven lang ontwikkelen. Het onderwijsveld heeft ongetwijfeld animo om mee te denken aan een vernieuwde wet die wél past bij de huidige tijd.

Ulrike Wild is Programmadirecteur Flexibilisering bij de WUR en aanvoerder van de zone Flexibilisering van het Versnellingsplan. Jolien van der Vegt is Associate partner bij AEF en werkt als adviseur in de onderwijssector en het sociasal domein. Paul den Hertog is Consultant Onderwijsinnovatie bij de HvA en aanvoerder van de zone Flexibilisering van het Versnellingsplan. Dit artikel verscheen eerder op ScienceGuide.nl

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer