Column: Narcistische epidemie
We kopen goedkope spullen uit China en andere landen. Kinderarbeid, mensenrechtenschendingen en klimaatproblemen nemen we op de koop toe. We willen best asielzoekers uit Griekenland opnemen maar het mag ons niks kosten – maximaal honderd en in plaats van honderd anderen. We onderschrijven het nut van coronaregels wel maar ach, als we een verjaardag of bruiloft vieren of een barbecue organiseren, nemen we het niet zo nauw. Want we willen niet inleveren op dingen die het leven leuk maken. We denken toch eerst en vooral aan ons eigen plezier, ons eigen comfort, onze eigen portemonnee.
Diep van binnen of wat meer aan de oppervlakte zijn we gericht op onszelf. Ben ik gericht op mezelf. Als ik het maar goed heb. Als het mij maar iets oplevert. Als ik…
Nu is gerichtheid op jezelf niet per se verkeerd. Het is een ontwikkelingstaak om enerzijds zelf iemand te worden, te ontdekken wat je wilt en kunt, en anderzijds jezelf te verbinden met anderen. Gerichtheid op jezelf is dus nodig om een eigen identiteit te ontwikkelen. Maar het moet in balans zijn met gerichtheid op de ander. Je volledig aanpassen aan anderen en jezelf daarbij verliezen, is ongezond. Totaal geen rekening met anderen houden en alleen van jezelf uitgaan, is dat evenzeer.
Uit onderzoek blijkt dat we met z’n allen wel steeds meer gericht zijn geraakt op onszelf. De Amerikaanse wetenschappers Twenge en Campbell vonden enkele jaren geleden al dat er steeds meer mensen zijn die bovengemiddeld veel narcistische persoonlijkheidskenmerken rapporteren en dus veel bezig zijn met zichzelf.
Dat betekent niet per se dat ze ook een narcistische persoonlijkheidsstoornis hebben, waarbij de gerichtheid op jezelf en de behoefte aan erkenning, bevestiging en bewondering pathologisch geworden is (en vaak samengaat met een onzeker zelfbeeld). Het betekent wel dat mensen vinden dat zij het beste verdienen, gaan voor snelle behoeftenbevrediging („Ik wil dit nú kopen, desnoods met geleend geld”), nadruk leggen op presteren, uitblinken en winnen („Zie mij eens. Heb ik dat niet goed gedaan?”) en in relaties vooral kijken naar wat het hun oplevert en hoe het voor hen voelt.
Twenge en Campbell spreken daarom van een narcistische epidemie en stellen dat we leven in een tijd waarin we vinden dat we overal recht op hebben – vooral op geluk in het hier en nu.
Als de gerichtheid op jezelf en je eigen geluk overheerst, is het moeilijk om met lijden en beperkingen om te gaan. Dan is het ook moeilijk om vol te houden in een lastige situatie of iets te doen waar je geen zin in hebt. En waarom zou je trouw zijn in relaties als het jezelf niet direct iets oplevert? Ik denk dat genoemde wetenschappers wel een punt hebben, en dat veel problemen die in onze samenleving spelen te maken hebben met een narcistische epidemie.
Is de narcistische epidemie ook doorgedrongen in de kerk? Wat doet dit met geloven? Een simpel en eenduidig antwoord op deze vragen is niet te geven. Op allerlei manieren kan de ”ik moet het wel fijn hebben”-houding een rol spelen in het gemeenteleven. Net als de ”zie mij eens”-gedachte, die subtiel of minder subtiel aan de orde kan zijn – zelfs in het ‘uitblinken’ in nederigheid of zondebesef. Tegelijk kunnen geloof en kerk de gerichtheid op jezelf ook begrenzen – alleen al omdat je rekening hebt te houden met de broeders en zusters die aan je gegeven zijn. Of omdat je hoort dat niet jij het middelpunt van de wereld bent, maar dat die plaats aan God toekomt.
Dat is een spannende vraag: hoe verhoudt de gerichtheid op God zich tot de gerichtheid op mezelf? Is God er vooral voor mij, of ben ik er voor Hem? Gaat het om mijn geluk, om troost of geborgenheid („God is altijd bij je”), of ben ik gericht op Zijn eer, Zijn Naam en Zijn Koninkrijk? Een psychologisch gezonde balans is hier onvoldoende. Zonder het herscheppende werk van de Geest zijn we nergens.
De auteur is rector van het Kennisinstituut christelijke ggz (Kicg), onderdeel van Eleos en De Hoop ggz, en bijzonder hoogleraar klinische godsdienstpsychologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam.