Bezuinigen: nu even niet, in de toekomst onvermijdelijk
Het was in menig opzicht een unieke Prinsjesdag. Zo doet de begroting misschien wat tegenstrijdig aan: een heftige crisis en tegelijk kwistig strooien met geld. Investeren is het motto, niet bezuinigen.
Zet de tering naar de nering, zou je zeggen in de huidige omstandigheden. Vanuit budgettaire overwegingen ligt dat voor de hand. Maar we laten de teugels vieren als nooit tevoren. Alle aandacht richt zich op het beperken van de economische schade als gevolg van het virus. Terecht, het lijkt verantwoord gezien de lage staatsschuld toen de omslag zich aandiende en de extreme rentestand; als minister Hoekstra leent, krijgt hij geld toe.
Het kabinet geeft met genereuze steunregelingen tientallen miljarden euro’s uit om bedrijvigheid te behouden. En met het oog op de langere termijn was er deze maand tevens de lancering van het groeifonds, 20 miljard extra in de komende vijf jaar voor projecten die ertoe bijdragen dat ons gezamenlijk verdienvermogen en daarmee het nationaal inkomen worden vergroot. Uitgeven, uitgeven; de plannen voor volgend jaar hebben meer weg van een feestbegroting dan een crisisbegroting.
Bij een terugslag stimuleren is het recept dat de vermaarde Britse econoom Keynes in de jaren dertig van de vorige eeuw al voorschreef. Het betekent dat je bij hoogconjunctuur gas moet terugnemen. Anti-cyclisch beleid voeren, zoals het heet. Wat dat betreft doet het kabinet het perfect.
De opvattingen over uitbreiding van de overheidsschuld zijn in vergelijking tot de vorige recessie wel wat verschoven. In februari 2009, bij eveneens een zware krimp, maande toenmalig oppositieleider Mark Rutte het vierde kabinet-Balkenende om stevig te snoeien. Het begrotingstekort was, net als nu, ontspoord. Dat jaar werden ambtelijke werkgroepen ingesteld om zo’n 35 miljard bij elkaar te sprokkelen.
De aard van die crisis was trouwens ook anders. Huiseigenaren in de VS die hun hypotheeklasten niet langer konden opbrengen, daar was de ellende voor de banken mee begonnen. Overmatige schulden speelden een belangrijke rol. Zij dreigden het wereldwijde financiële systeem onderuit te halen. Later, toen Griekenland de budgetdiscipline totaal verwaarloosde, vormden zij een gevaar voor het voortbestaan van de euro.
De cijfers geven aan dat de staatsschuld volgend jaar uitkomt –alle prognoses zijn overigens hoogst onzeker– op 62 procent van het bruto binnenlands product (bbp). Dat mogen we in de actuele situatie als alleszins acceptabel aanmerken. Het is maar net boven de grens van 60 procent die we in Europees verband hebben vastgelegd, we steken er gunstig mee af ten opzichte van veel andere EU-landen. Met dank aan de sanering van de overheidsfinanciën, het zuinige beleid, in de voorbije jaren.
De begroting 2021 legt wel een claim op de toekomst. Lenen betekent altijd lasten, de rekening doorschuiven. Al die obligaties moeten een keer worden terugbetaald.
Er klinken geluiden om de schuld blijvend op een hoger niveau te laten. Maar is het toch niet verstandiger straks weer een nieuwe buffer op te bouwen, om voorbereid te zijn op de volgende crisis? Die kan immers eerder komen dan we denken. Ik ben benieuwd naar de opvattingen in de verkiezingsprogramma’s. Bezuinigen: nu niet, maar het lijkt onvermijdelijk dat de discussie erover bij de kabinetsformatie prominent op de agenda prijkt.