Kamer die kandidaat-bewindslieden gaat horen, moet weten wat zij doet
Gaat de Kamer, volgend jaar al, kandidaat-bewindlieden aan de tand voelen vóór zij door de Kroon worden benoemd? Dat zou zomaar kunnen, al zitten aan die vernieuwing best haken en ogen.
Het is niet moeilijk enkele namen te verzinnen van ministers of staatssecretarissen die het vast niet leuk hadden gevonden om voor hun benoeming door de Koning door de Tweede Kamer te worden doorgezaagd. Charles Swietert bijvoorbeeld. Drie dagen na zijn aantreden als staatssecretaris van Defensie (op 8 november 1982) trad de oud-journalist al af. Hij was ongeloofwaardig geworden omdat hij zich in zijn cv onterecht doctorandus had genoemd.
Was in die dagen reeds de werkwijze gevolgd die donderdag, in een Kamerdebat over het reglement van orde, door D66 en GL werd voorsteld, dán was Swietert wellicht nooit tot staatssecretaris benoemd.
Andere naam: Halbe Zijlstra. Jawel, deze gewiekste Fries had er zich, tijdens een eerste screening door de Tweede Kamer, vast uitgepraat. Maar dat de liberale politicus die in 2010 staatssecretaris van Cultuur werd –terwijl hij geen enkele affiniteit had met deze sector– en die in 2017 tot minister van Buitenlandse Zaken werd benoemd –met maar weinig buitenlandse ervaring–, een scherpe ondervraging vooraf onprettig had gevonden, ligt voor de hand.
Toch moeten we het voorstel van D66-Kamerlid Paul van Meenen en GL-parlementariër Nevin Özütok niet in de eerste plaats hierop beoordelen. Dat zou niet correct zijn. Het gaat er hen niet om, zo zeiden ze donderdag in het Kamerdebat, aankomende bewindslieden beentje te lichten. Nee, zij willen het proces van een kabinetsformatie transparanter maken. En meer transparantie, tja, wie kan daar nu tegen zijn?
Daarom kan het zomaar gebeuren dat dit voorstel, dat in 2005 ook al door toenmalig GL-leider Femke Halsema werd gedaan, maar dat toen de eindstreep niet haalde, binnenkort door de Kamer wordt aanvaard. Zodat Nederland volgend jaar al te maken krijgt met dit nieuwe verschijnsel.
Leuk? Misschien wel. Toch, voor het zover is, nog een paar afwegingen.
Een groot bezwaar tegen de nieuwe werkwijze –die overigens al gangbaar is in de EU, in de VS, in Engeland en in Israël– is dat de Kamer te veel op de stoel van de regering gaat zitten. Dat zij door de hoorzittingen benoemingen van bewindslieden min of meer kan tegenhouden. Of impliciet gaat goedkeuren. Terwijl zij daar staatsrechtelijk gezien niets over te zeggen heeft.
Nee, bezwoer Van Meenen in het Kamerdebat, dat gevaar bestaat niet. Het blijft de formateur die verantwoordelijk is voor de benoeming van ministers. De hoorzitting ís geen sollicitatiegesprek –„Vergeet dat woord”–, maar een kennismaking. Met andere woorden: collega’s, maak het nu allemaal niet zo zwaar.
Mooi gesproken. Toch blijft het wel degelijk de vraag of dit nieuwe verschijnsel van screening van kandidaat-bewindslieden door de Kamer straks niet zijn eigen dynamiek gaat krijgen. Is het goed beschouwd niet wéér een stap in de almaar voortgaande parlementarisering van de formatie, en een vervolgstap op het buitenspel zetten van de Koning, dat in 2012 zijn beslag kreeg? En waar blijft het veelgeprezen dualisme als de Kamer, zij het indirect, steeds meer invloed krijgt op de samenstelling van een kabinet?