Naam CGK over veertig jaar verdwenen
Bezorgd én verheugd is prof. dr. J. W. Maris
als hij kijkt naar de Christelijke Gereformeerde Kerken. In het kader van het lustrumcongres van het CSFR-dispuut Ichthus -met als thema ”Het einde van het protestantisme?”- beschrijft hij de toekomst van zijn kerkverband. Over veertig jaar, zo voorspelt de hoogleraar, wordt er geen kerkgemeenschap met de naam Christelijke Gereformeerde Kerken meer aangetroffen. Profeteren over de toekomst van (de) kerken in Nederland gaat feitelijk ons boekje te buiten. De verleiding is groot iets te zeggen over wat je hoopt, of over wat normatief, bezien vanuit het wezen van de kerk, een goede ontwikkeling zou zijn.
Ik heb echter goed begrepen dat de vraag in het thema ”Het einde van het protestantisme?” allereerst bedoelt een reëel portret te tekenen van wat we, op basis van wat zich nu aftekent, kunnen zien aankomen. De gevraagde toekomstschets is feitelijk een extrapolatie op basis van wat in de kerk van nu al of niet houdbaar lijkt te zijn.
Voorzichtig
Wat zich aftekent, is dat factoren zoals vasthouden aan dogma en confessie en aan constante ethische normen, aan betekenis verliezen. Tegelijk wordt aan religieuze ’emoties’, menselijke ontplooiing en warme onderlinge relaties een zekere zelfstandige betekenis toegekend. Zulke facetten liggen beter in de markt.
Daarmee zijn wel twee problemen opgeroepen: een historisch probleem en een kerkelijk identiteitsprobleem.
In het licht van de geschiedenis is de vraag te stellen: Is de ontwikkeling, en ook de groei van de kerk, niet dikwijls onberekenbaar geweest? Als in Handelingen de groei van de gemeente wordt aangegeven, lezen we dat het Woord wies. Mensen kwamen tot geloof doordat Gods Geest harten daarvoor opende. Zelfs verdrukking stopte die groei niet. Men constateerde dat het bloed der martelaren als een zaad was. In de Reformatie van de zestiende eeuw, en bijvoorbeeld ook in de afgescheiden kerken in de negentiende eeuw, kon men heel wat menselijke zwakheden aanwijzen. Als men wat zich aftekende wilde doorvertalen naar de toekomst, zou een voorspelling van het spoedig einde van deze geloofsweg goed verdedigbaar zijn geweest. Er wás evenwel een opmerkelijke groei.
Deze overwegingen maken mij voorzichtig met profeteren. Tegelijk is er in dat licht de mogelijkheid ook niet-sociologische factoren -en dan heb ik het over de meest wezenlijke dingen van de kerk- in rekening te brengen.
De vraag naar de kerkelijke identiteit vraagt daarom afzonderlijke attentie.
Kerkelijke identiteit I
Een sociologische of psychologische benadering van het eigene van de kerk gaat aan haar echte identiteit voorbij. De kerk moet benaderd worden vanuit de relatie met de drie- enige God. Zij is volk van God, lichaam van Christus, tempel van de Heilige Geest. Elk van die aanduidingen is alleen in het geloof te benaderen, met een houvast dat niet ’van beneden’ te verklaren is.
Wanneer Christus het Hoofd van de kerk is, moet voor de herkenning van de kerkelijke identiteit de aandacht op Hem worden gericht. Het gaat daarbij net als bij een foto op een paspoort: het plaatje van het hoofd -al is het in lengte maar eenvijfde van de hele persoon- is voldoende om het eigenlijke in beeld te krijgen. Andere lichaamsdelen blijven geheel buiten beschouwing, afgedacht van de totale lengte. Daarom ligt ook de historische continuïteit van de kerk vast in wat gelovig van Hem, en van de Vader en van de Geest, te zeggen is.
Over de kerk is daarom naar haar wezen primair alleen in het geloof te spreken. Natuurlijk is de kerk ook een zichtbare en onderzoekbare realiteit, maar toch gaat een sociologische benadering, evenals trouwens een economische of bedrijfsmatige of bestuurskundige benadering, aan het eigene van de kerk voorbij. Zeker kunnen daar zinnige dingen uitkomen, en kunnen daardoor factoren bespreekbaar worden gemaakt die ten dienste van de kerk kunnen komen, maar voor een voorspelling inzake de toekomst van de kerk kunnen daar slechts deelwijsheden aan worden ontleend.
Als Christus, de Koning der koningen en de Heer der heren, de Koning is van de kerk, en Hij heeft beloofd dat de poorten der hel de gemeente niet zullen overweldigen, dan ligt in Zijn belofte, en in het gelovig vasthouden daaraan, voor de kerk een groter perspectief dan in het meten van het ’succes’ dat de kerk in deze wereld heeft.
Kerkelijke identiteit II
Ik heb geen enkele behoefte aan dit principiële fundament van de kerk en haar toekomst iets af te doen. Toch is er ook nog een andere kant. De kerk bestaat immers niet alleen op die principiële manier, wetend van een burgerschap dat in de hemel is (Fil. 3:20). De kerk bestaat ook op die andere manier: de wijze waarop zij ook deel uitmaakt van de samenleving in een land en in een dorp of stad. In de gemeente van het Nieuwe Testament was het een factor van betekenis dat de gelovigen in de gunst stonden bij het gehele volk (Hand. 2:47). De Heere Jezus heeft in het hogepriesterlijk gebed voor de zijnen gebeden en daarbij niet gevraagd of Zijn Vader hen zou wegnemen uit de wereld, maar of Hij hen zou bewaren voor de boze (Joh. 17:16). Zij het met de terughouding van het elders thuis zijn, de gelovigen zijn toch in deze wereld. Dat impliceert dat in de kerk ook een aantal factoren te herkennen is dat door mensen worden bepaald. Daar is niets mis mee, maar deze dingen spelen wel een rol.
Een paar voorbeelden: De manier waarop de kerkelijke organisatie vorm heeft gekregen, heeft in kerken van gereformeerd belijden een heel eigen stempel ontvangen. Natuurlijk vanuit de oriëntatie op het Woord, maar Calvijns wijsheid heeft daar wel een rol in gespeeld toen de persoon van de ouderling de plek kreeg die in de gereformeerde wereld toch iets unieks betekent.
Een ander voorbeeld: De aankleding van onze erediensten draagt een bepaald cultureel stempel, uitkomend in de wijze van zingen, in de nogal beheersende rol van de predikant, et cetera. Daar zijn discussies over denkbaar met andere tradities binnen en buiten de gereformeerde of presbyteriaanse sfeer. Ook daar is niets mis mee, zolang de onderliggende motivatie steeds de gerichtheid op Christus en het Woord is, door de Geest. Maar dat daar op een verschillende manier door buitenstaanders tegenaan wordt gekeken, is duidelijk. Een kerk die qua taalgebruik en aankleding de cultuur van een eeuw geleden vertegenwoordigt, communiceert moeilijker met de wereld dan een kerk die eropuit is de taal van het dagelijkse leven van nu te spreken.
Zulke factoren leveren óók een identiteitsplaatje op. Hoe dan ook ingevuld, we staan niet los van de cultuur, zelfs niet in het huldigen van standpunten over de politieke issues van de dag. Een kerk kan een kerk van de rijken en de middenklasse zijn, of een kerk van kleine luiden. Een herkenbare politieke voorkeur kan aangeven hoe de kerk een identiteit heeft en keuzes maakt binnen de aardse verhoudingen, welke die dan ook zijn.
De gereformeerde kerkorde heeft vanouds een regel (artikel 86) die zegt dat buitenlandse kerken die andere gebruiken hebben dan wij, in middelmatige dingen niet veroordeeld mogen worden. Een wijze regel uit 1586, die meer dan vier eeuwen later ook heel goed op binnenlandse kerken kan worden toegepast. Toch kunnen die middelmatige zaken wel eens tamelijk gezichtsbepalend zijn. Ze kunnen zelfs de vraag doen opkomen of in dergelijke dingen niet een blokkade naar het merendeel van het volk wordt gekoesterd. Het willen leven bij een taalgebruik dat zelfs door de eigen jeugd van een bepaalde kerk niet geheel begrepen wordt, kan onmogelijk tot de wezenlijke dingen van het geloof gerekend worden. Het is ”middelmatig”. Maar het kan wel negatieve invloed hebben op de ’houdbaarheid’ van een kerkgemeenschap.
Tussenbalans
Er zit in het bovenstaande een schijnbare tegenstrijdigheid waar ik niet aan kan en wil ontkomen. Daar komen dan ook verschillende conclusies uit. Op grond van het wezen van de kerk belijd ik van harte dat de kerk niet van mensen afhankelijk is. Waar oprecht geloof is in het volbrachte werk van Christus, daar is ook toekomst voor het getuigenis van dat geloof.
Kijkend naar verschillende, binnen bijbelse kaders legitieme, manieren waarop mensen de kerk vormgeven, is te zien dat de aanpassing aan eigentijdse vormen makkelijker bruggen slaat naar mensen buiten de kerk, en dus makkelijker tot kerkelijke groei leidt.
Maar het is wel wonderlijk dat het zich toeleggen op aantrekkelijke vormen en toonzetting wel eens tot kortstondige bloei leidt, die al te spoedig voorbij is. Net zo wonderlijk is het om te zien dat ’conservatieve’ kerken een vitaliteit kunnen bezitten en een toewijding van veel jongeren daarbij laten zien, zodat blijkt dat toch heel goed begrepen wordt waar het echt om gaat.
De discussie zoals Alister McGrath die heeft aangezwengeld zal erbij gebaat zijn het onderscheid tussen de beide identiteitskaders zoals ik die schetste, in het oog te houden. Ik vrees dat de voorspelling van een groter succes voor een meer evangelische en charismatische vorm van christendom berust op de miskenning van dit onderscheid. De aantrekkelijkheid van evangelisch vuurwerk is evident. Maar dan heeft men wel een hoogst principiële zaak -die alles te maken heeft met de wezenlijke identiteit- gemeten aan de effecten die slechts door zaken van de menselijke kant kunnen worden bewerkt, dus op grond van de secundaire identiteit. Heel scherp gesteld: het Hoofd zou wel eens kunnen worden vergeten als met enthousiasme wordt beschreven hoe de aankleding van het lichaam bewondering wekt.
Daarom ben ik ook niet zo onder de indruk van deze voorspellingen. Dat ik daarmee onze menselijke verantwoordelijkheid voor het maatschappelijk en cultureel functioneren van de kerk niet wegwuif, mag duidelijk zijn. Maar laat het vanuit het Hoofd gebeuren!
CGK
Als ik dan toch probeer iets te zeggen over de toekomst van de Christelijke Gereformeerde Kerken, waartoe ik behoor, dan is de basis daarvan ook de verrekening van het bovengenoemde dubbele identiteitsspoor.
Ik ben bezorgd als ik soms een atmosfeer van ’alles moet kunnen in de kerk’ tegenkom. Dan vrees ik wel eens dat oppervlakkige liedjes en oppervlakkige praatjes waarin de kern van het Evangelie, het borgwerk van de Heere Jezus Christus, ontbreken, de weg banen naar een kortstondig enthousiasme dat geen toekomst heeft.
Ik ben ook bezorgd als ik soms zo’n liefde voor de uiterlijkheden van vroeger -die bijna als een wet worden gehanteerd- ontmoet en die een complete groepscode in mode en gedrag oproept, dat het evenzeer een rem lijkt te zijn op werkelijk leven in de ruimte van Gods welbehagen in het wonderlijke Evangelie van het kruis.
Ik ben diep verheugd als ik in een kerk van het ’makkelijke’ type mensen ontmoet, in kerkenraden en gemeenten, bij wie de bijbelse werkelijkheid van zonde en genade het houvast van hun hart is.
Ik ben net zo verheugd wanneer ik de gezichten van ouderen en ook veel jongeren zie in een gemeente die met overgave niet-ritmisch de psalmen van 1773 zingt, en waar het Woord van onze God ingaat als zaad in een weltoebereide aarde.
Hoe dat in de verscheidenheid van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland over twintig jaar zal zijn? Ik ’profeteer’ slechts op basis van wat ik zie en denk - alleen God weet hoe het echt is. Dan denk ik dat de CGK in ledental verzwakt zijn, maar door interne moeiten heen, onder andere na het verwerken van evangelische en charismatische invloeden, door Gods genade de weg van het sola gratia, sola fide en sola Scriptura weer hebben teruggevonden.
Vitaliteit
Een reden waarom ik dat denk, is dat in de CGK door de jaren heen niet alleen aan de rechte leer is vastgehouden, maar dat daarbij steeds de lijn werd bewaard van echt geestelijk leven, wedergeboorte en bekering, en van het kennen van de Heere in een levend geloof. Daarin zit de vitaliteit van de genade, waar ik verwachting van heb.
En na veertig jaar? Wat een ijdelheid dat te willen zeggen. Wat een ijdelheid ook op het jaar 2044 nog een afzonderlijke kerkgemeenschap van die naam te willen projecteren. Ik meen dat dan niet meer een kerkgemeenschap aangetroffen wordt met de naam Christelijke Gereformeerde Kerken (al is het een heel mooie naam). Wel denk ik dat de levende erfenis van gehoorzaamheid aan Gods Woord bewaard zal zijn in een kerkgemeenschap waarin kerken elkaar gevonden hebben. Met name zal er nog een prediking zijn die weet van een rijke Christus en een arme zondaar, en van een leven uit genade alleen, waartoe de Heilige Geest harten opent met het zaad van het Woord. Die erfenis zal wellicht niet een populair karakter dragen, maar wel een levende beweging inhouden van een kerk die groeit, en die door diepten heen uitziet naar de komst van haar Hoofd.
De auteur is hoogleraar dogmatische vakken aan de Theologische Universiteit van de Christelijke Gereformeerde Kerken en hoofdredacteur van De Wekker. Hij schreef dit artikel voor de lustrumbundel van het Rotterdamse CSFR-dispuut Ichthus. Deze bundel wordt op zaterdag 16 oktober gepresenteerd op een lustrumcongres in Rotterdam. Thema: ”Het einde van het protestantisme?”. Tijdens dit congres zal onder anderen de Britse theoloog Alister McGrath het woord voeren. Voor informatie en opgave: zie www.csfr-ichthus.nl/lustrum . Donderdag en zaterdag plaatst het RD de bijdragen van respectievelijk ds. A. Moerkerken en drs. P. J. Vergunst.