Column: Plaats genoeg
Ze ontdekten elkaar binnen een uur. Een verlegen blik. Een spontaan praatje. „Hoe heet je eigenlijk?” „Stan”, meende ik te horen. Voor ik het wist keek ik tegen hun ruggen aan. Stan –of was het nu Stijn– op zijn campingfiets. Onze zoon met zijn bruinverbrande beentjes ernaast rennend.
En toen de schemering viel? Dan was hij samen met Stan bij het strandje. En als het eigenlijk al etenstijd was geweest? Vanzelfsprekend, met Stan aan het fietsen. Elk moment samen.
Of het een leuke jongen was. „Ja, heel leuk, mama.” Hoe oud hij was? „Ik dacht acht, maar ik weet het niet precies, mama.” Of hij christelijk was. „Niet echt gemerkt, mama.” En met wie hij op de camping was. „Ik dacht met zijn moeder. Of was het stiefmoeder? En zijn vader. Of misschien toch zijn stiefvader. Wat is dat eigenlijk, een stiefvader of -moeder, mama?” Ik probeerde uit te leggen. Maar hij kapte me al af. „Maakt mij eigenlijk niet uit. Hij is gewoon mijn vriend.”
De week ging voorbij. De caravan was bijna opgeruimd. En daar kwam hij aan. Onze zoon. Met tranen in zijn ogen. Deze keer zonder Stan. Hij plofte op de bank. Tussen weekendtassen en koffers. Ik legde m’n sopdoek even aan de kant. „Wat is er met je?” Ik zag wel dat het serieus was. Dit verdriet. Hij kon even niets zeggen. Greep een briefje van de tafel. En een pen. En daar schreef hij met kleine kriebel-groep-drie-lettertjes zijn naam op: Stan. „Ik vind het zo erg, mama. Nu zie ik hem nooit meer. Ik zou hem zo graag willen meenemen.”
Ik kon wel zeggen dat we nog een keer konden afspreken. Dat ze elkaar nog maar een week kenden. Dat we volgend jaar naar dezelfde camping konden. Maar daar zat geen troost. Het antwoord op dit gemis paste alleen maar in mijn armen op schoot.
Of het vriendje van de camping nu Stan heette. Of Stijn. Een moeder had of was het nou een stiefmoeder? Of hij nu twee jaar ouder was misschien of maar een jaar. Op een klein campingfietsje reed. Of hij nu op voetbal zat. Of juist niet. Hij was gewoon een echte vriend.
Met passen en meten kregen we onze tassen, kussens en onszelf in de auto. Het kon weer net. De tranen waren gedroogd. Stan ging tóch mee. Want er bleek plaats genoeg. In de ruimte van een klein kinderhart.