Voorganger baptisten: Spreken over zonde en tucht is taboe geworden
Spreken over zonde en tucht in de christelijke gemeente is taboe geworden. „De wereld roept momenteel de kerk tot de orde. De voetbalbond heeft zelfs een tuchtcommissie. Alleen dat woord tucht durven we al niet meer te noemen.”
Dat zegt de baptistenvoorganger Yme Horjus uit Barneveld. Hij schreef samen met prof. dr. Henk Bakker (baptist), dr. Erik Groeneveld (Kerk van de Nazarener) het boek ”Kunnende kerk. Gemeente-ethiek in de praktijk” (uitg. Brevier, Kampen). Horjus rondt momenteel een proefschrift af over het draagvlak voor tucht in de christelijke gemeente.
Het boek ”Kunnende kerk” zet de grondlijnen uiteen van een gemeente-ethiek die gecentreerd is rond heiligheid en liefde. De schrijvers vinden dat de identiteit van de gemeente duidelijk afgebakend moet zijn, maar er zijn fundamentele en niet-fundamentele geloofswaarheden. „De zogenaamde non-essentials kunnen wel belangrijke onderwerpen zijn, maar niet genoeg om iemand met een andere mening niet als een christen te beschouwen.”
De schrijvers vinden dat gelovigen elkaar moeten bevragen en aanspreken op de navolging van Christus. „Als er zonde is in ons leven, vormt die een blokkade in de geloofsgroei. En omwille van deze geloofsgroei moeten we elkaar op die zonde aanspreken.”
Vandaar een pleidooi voor vermaning en tucht, „niet als een verdelgingsmiddel maar als een geneesmiddel.” Tucht dient de instandhouding en gezondmaking van de gemeente als het lichaam van Christus. „De gemeente is de bruid van Christus. Daarom moet zij hoge eisen aan zichzelf stellen om te voldoen aan de verwachting die Christus heeft van Zijn gemeente. Wat is er nog tuchtwaardig en censurabel? Iedereen mag in de kerk blijven meedoen, wat er ook gebeurt. Je moet het wel heel bont maken, wil je buiten de kerk worden gezet.”
Er is volgens de schrijvers kerkbreed een „therapeutische” prediking ontstaan, die mensen moet aanspreken en bemoedigen, warm en invoelend moet zijn en naadloos aansluit bij de praktijk van het leven. „Het paradigma van zonde en genade, oordeel en ongerechtigheid, wordt in de prediking steeds minder gehanteerd. De zonde wordt vervangen door gebrokenheid. Dan spreken we van tragiek, iets dat niet de bedoeling van God is. Als zonde een taboe-woord is geworden, dat zo min mogelijk moet worden gehanteerd, dan wordt de genade uitermate flets.”
Volgens de schrijvers is deze ontwikkeling in de kerk merkwaardig omdat er in de wereld juist een cultuuromslag heeft plaatsgevonden waarin wegkijken uit de gratie is geraakt en mensen weer op hun gedrag aangesproken mogen worden. „Het tijdperk van wegkijken loopt ten einde en men durft weer te spreken over orde en regel, ook binnen de eigen geloofsgemeenschap. Dit is echt een kentering te noemen.”
Horjus denkt dat de kerk zo allergisch is geworden over de tucht, omdat de kerk liever spreekt over liefde dan over zonde en tucht. „Het is ook erg moeilijk om heel concreet over tucht te spreken, maar deze moet wel een plek in de gemeente hebben. Paulus zegt onomwonden dat de gemeente van Korinthe de zondaar uit haar midden weg moet doen. Als de wereld nu het voortouw neemt en de kerk tot de orde roept, waarom zouden we dan als kerk achterblijven?”