Richt woonvorm op waarin niet-christenen samenleven met christenen
Pasgelovigen en geïnteresseerden in het geloof hebben woonvormen nodig waar ze kunnen samenwonen met enthousiaste christenen. Elke kerkelijke gemeente die serieus met evangelisatie bezig is, zou zo’n woonvorm moeten hebben. Tegelijk moet evangelisatie niet opgaan in hulpverlening.
Het artikel ”Evangeliseren is weerbarstig” (RDMagazine 29-5) en de reactie daarop van Erik-Jan Verbruggen (RD 12-6) spraken mij aan. Met veel instemming heb ik het artikel van Huib de Vries gelezen, waaronder de opmerkingen over de ”eerlijkheid van het Evangelie” en de ”verleiding om alleen vriendelijke dingen uit de Schrift te kiezen”. De vragen die Erik-Jan Verbruggen in de reactie hierop stelde, zijn voor mij ook niet onbekend.
In het evangelisatiewerk gaat het in de eerste plaats om het gesproken Woord. Omzien naar je naaste en hulpverlening kunnen dat nooit vervangen en mogen dan ook nooit als evangelisatiemiddel gebruikt worden ten koste van het gesproken Woord. Een ware christen ziet per definitie om naar zijn naaste en het zal vreemd en onbetrouwbaar zijn als hij normaal niet geeft om zijn naaste en het nu speciaal zal gaan doen om hiermee het Evangelie te verspreiden.
Terecht vraagt Verbruggen zich in zijn reactie af of je de Bijbelse boodschap wel kunt uitdragen zonder oog te hebben voor de nood van de naaste. Als een evangelist (maar ook elke ware christen) tijdens het brengen van het Evangelie andere noden bij zijn toehoorders bemerkt, zal hij hier wat mee moeten doen. Belangrijk is dat hij een netwerk heeft van broeders en zusters die hem hiermee helpen en in hun hulpverlening op deze manier het Evangelie bevestigen.
Slechte huisvesting
Een probleem waar ik zelf veel tegen aanloop in het evangelisatiewerk is dat veel geïnteresseerde mensen slechte huisvesting of een slechte sociale omgeving hebben. De sociale omgeving waarin de mensen verkeren, is vaak nadelig voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en op eigen kracht komen ze er niet uit.
Daarom pleit ik al jaren voor een woonvorm waarin pasgelovigen of geïnteresseerden enige tijd kunnen samenwonen met enthousiaste christenen. Elke kerkelijke gemeente die serieus met evangelisatie bezig is, zou zo’n woonvorm moeten hebben.
Als de doelgroep enige tijd kan samenleven met een groep christenen zal ze ook onze christelijke levensstijl beter gaan begrijpen en zal de overstap naar een (reformatorische) gemeente soepeler verlopen.
Uiteraard kan een ieder dit ook met zijn eigen gezin praktiseren. Persoonlijk hebben wij als gezin hier ook mooie ervaringen mee gehad.
Reëel gevaar
Een reëel gevaar is dat het geven van hulpverlening op termijn een zelfstandig leven gaat leiden en het Evangelie nog maar sporadisch aan bod komt. Ik kan me nog goed een opmerking van een evangelist herinneren die mij een keer uitnodigde om zijn vrijwilligers toe te rusten: „We hebben prachtige sociale projecten, maar onze vrijwilligers hebben het niet meer over Jezus.”
Elke evangelist en elke gemeente die naast het evangelisatiewerk met hulpverlening aan de slag gaat, zal dan ook continu scherp moeten houden dat het grootste probleem van de mens van nature zijn afstand en positie ten opzichte van Zijn Schepper is.
Ik denk aan die man die een paar jaar geleden naar onze Bijbelbus kwam. Wij zaten te lunchen en de man klopte aan. Toen hij binnenkwam, viel hij meteen met de deur in huis en vertelde hij dat hij een ernstige ziekte had. Hij zag de Bijbelbus en voelde zich gedrongen om naar de bus te gaan, ondanks zijn atheïstische overtuiging.
We hebben met deze man gesproken over God, Die kan genezen, al kunnen wij dit niet van Hem claimen. We hebben ook met hem gesproken over een nog belangrijkere genezing, de genezing van zijn ziel en de zondeschuld. Nadat we hem het Evangelie hadden uitgelegd, hebben we met hem gebeden en de Heere om vergeving van zijn zonden gevraagd. In tranen heeft hij ons nagebeden en hij is blijmoedig naar huis gegaan.
Soms is echter de praktijk van evangeliseren en een getuigend leven erg weerbarstig. Enige tijd geleden had ik een kamer verhuurd aan een oudere moslimman. Van zijn vriend, een gematigde moslim met wie ik veel over het Evangelie sprak, kreeg ik te horen dat deze man hier echt niet van gediend was en dat ik het niet moest proberen. Ik had me dus voorgenomen om voorlopig maar even niet met deze man over het Evangelie te spreken en alleen voor hem te bidden.
Enkele jaren gingen voorbij. De man zag aan onze manier van leven en onze evangelisatiebussen echt wel dat we christenen waren, maar ik kreeg steeds minder vrijmoedigheid (lees: meer mensenvrees) om hem het Evangelie te vertellen. Totdat hij met pensioen ging en in Marokko zou gaan wonen.
Toen hij afscheid kwam nemen, bedankte hij ons voor de goede zorgen en vertelde hij dat hij onder de indruk was van hoe wij als christenen leefden en met elkaar omgingen. Toen moest bij mij het hoge Woord eruit. Ik vertelde hem dat ik hem het allerbeste gunde, maar dat ik ervan overtuigd was dat hij niet zonder Jezus gelukkig kon worden.
Ik heb het Evangelie uitgelegd en ik vroeg of ik hem een Bijbel in het Arabisch mocht overhandigen. Tot mijn verbazing mocht dit en vroeg deze man zelfs of ik er nog een aantal kon missen voor zijn familie in een dorpje in Marokko. „Zij weten ook niets van Jezus”, zei hij.
Als een evangelist vertrok deze moslim met een doos Bijbels naar Marokko. De daad bij het Woord voegen…
De auteur is evangelist.