Minister moet boa onderdeel maken van politiekorps
Het toenemend geweld tegenover boa’s is onacceptabel; daarover is iedereen het gelukkig roerend eens. Dat geldt niet voor de vraag op welke vormen van bewapening zij dan aanspraak mogen maken en wie daarover uiteindelijk moet beslissen. Daarover zijn de meningen behoorlijk verdeeld, met zowel in de Tweede Kamer als in sommige gemeenteraden soms pittige discussies tot gevolg.
In de huidige beleidsregels over de bewapening van boa’s, onderdeel van de Politiewet, is ”nee, tenzij” overduidelijk nog altijd het uitgangspunt. Gekozen is voor een zo strikt mogelijke interpretatie van het geweldsmonopolie. Daarbij is de wapenstok primair voor de agent en de militair en slechts bij uitzondering voor de buitengewone opsporingsambtenaar.
Terecht, die terughoudendheid? Het debat over de uitrusting van boa’s valt niet los te zien van de heftige discussie over de reorganisatie van de politie van een jaar of vijf geleden. Tijdens deze omvangrijke operatie werd uit meer dan twintig regionale eenheden één groot, landelijk korps gevormd. Meerdere partijen uitten daarbij de zorg dat de klassieke wijkagent daarmee van lieverlee uit het straatbeeld zou verdwijnen en dat de beschikbare politiecapaciteit hoofdzakelijk nog voor de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit zou worden ingezet. Als gevolg daarvan, zo vreesden zij verder, zouden boa’s een soort gemeentelijke politie gaan vormen. Maar dan wel een uitgeklede, met ter bescherming hooguit handboeien en een bodycam.
En ziedaar, hoe krachtig toenmalig minister Opstelten die vrees ook weersprak, feit is inderdaad dat de bij het van kracht worden van de nieuwe politiewet beloofde norm van één wijkagent op 5000 inwoners nog steeds niet overal wordt gehaald. En dat een deel van de taken van de wijkagenten, zoals het handhaven van de orde en veiligheid in de publieke ruimte, sluipenderwijs op de boa’s is overgegaan.
De discussie over het bewapenen van de boa’s is dus niet alleen een weer oplaaiend, ideologisch achterhoedegevecht tussen links en rechts over de grenzen van het geweldsmonopolie. Verder zal het vast waar zijn dat de boa’s het de afgelopen weken soms extra zwaar hadden omdat de coronamaatregelen niet altijd consistent waren en de handhaving daarvan voor frustraties zorgde, maar ook dat geeft geen aanleiding om te denken dat de agressie tegen boa’s vanzelf weer overwaait. Er is meer: door de politieke besluitvorming over de nationale politie is een herbezinning op de taakverdeling tussen dienders en boa’s onvermijdelijk.
Strikt zijn in de leer is goed; ook in de leer van het geweldsmonopolie. Als dat blijft voorbehouden aan de politie geeft dat de samenleving duidelijkheid. Maar als je boa’s noodgedwongen politiewerk laat doen, moet je dan ook niet nagaan hoe je ze onderdeel van de politie kan maken?
Het zou goed zijn als het politieke debat over veiligheid daar wat meer over ging.