Column: Geldplas
Onlangs ontmoette ik de heer Rijk Schuddebeurs op zijn kantoor. Hij is voorzitter van de commissie ”Geld moet rollen”, ingesteld door de Protestantse Kerk in Nederland. Omdat ik weleens wat bijschnabbel was hij bereid mij te ontvangen en vragen te beantwoorden over het recente rapport van zijn commissie.
„Om maar met de deur in huis te vallen”, begon Schuddebeurs, „de PKN is zeer vermogend. Alleen al in het noorden puilen de schatkisten uit.” Hij schoof dichter op mij aan. „Meer dan 157 miljoen euro staat er op plaatselijke rekeningen. En Amsterdam? Multimiljonair”, riep hij schaterlachend.
Ik vroeg of hij alle banktegoeden had gezien. Hij schudde nee, „maar trek je de lijn door van wat wij in de noordelijke provincies zagen, dan gaat het om meer dan 1 miljard euro.” Dat laatste herhaalde hij luid en langzaam, alsof hij tegen dovenmansoren sprak. „En dat is exclusief bezittingen, roerend en onroerend goed. Geld moet rollen. Niet oppotten. Uitgeven. Doe iets voor de gemeenschap van je dorp of wijk.” „Zoals?” vroeg ik gretig. „Een koffiehuis, een speeltuin, een volkstuinencomplex. Iets voor het algemeen nut. Koop een noodlijdende voedselbank…” „Of de HEMA”, prevelde ik. De heer Schuddebeurs keek verstoord.
„Zijn er ook niet veel arme gemeenten?” informeerde ik maar haastig. „Beslist”, zei hij, „maar armoede is eigen schuld. Niet met de tijd meegaan. Alles bij het oude willen houden. Dat leidt tot krimp en inkomstenderving. Doe iets creatiefs in plaats van saaie kerkdiensten. Een gezamenlijke brunch, een speurtocht.” „Of paaseieren zoeken”, vulde ik aan. „Precies”, zei hij.
„Demotiveert u met uw rapportage niet het geefgedrag in de gemeenten?” vroeg ik. „Er kan een dramatische conclusie aan uw uitspraken verbonden worden.” Schuddebeurs glimlachte op de hem typerende wijze. „Laten rijke gemeenten dan arme helpen. En dat schenkingen die in het verleden zijn gedaan, niet bedoeld zouden zijn voor projecten die ik zojuist noemde… De gevers zijn er niet meer. Wat niet weet, wat niet deert. En geld reserveren voor toekomstig onderhoud, meneer, we moeten af van dat vastgoed. Pastorieën, kerken, weg ermee.”
„Een lid van uw commissie liet zich ontvallen dat het laatste kerklid er in een slecht geval met de buit van tussen gaat.” „Onzin”, riep Schuddebeurs, „maar het resulteerde wel onmiddellijk in een aanwas van nieuwe leden.”
„Uw tijd is om.” Even later stond ik op de gang. „U komt er wel uit”, zei hij, maar ik ben er nog steeds niet uit.