Kees ’t Hart op zoek naar dichter Goethe in Weimar
De roman ”De ziekte van Weimar” van Kees ’t Hart (geb. 1944) speelt aan het begin van de negentiende eeuw, toen het Friese Franeker nog een ”Academie” bezat. Deze Academie van Franeker was na een bloeiperiode een betrekkelijk kleine universiteit geworden en zou in 1811 ophouden te bestaan.
”De ziekte van Weimar” volgt Albert von Huszen, de secretaris van de pedel, in 1807, op zijn wandelingen door Franeker en ook thuis, waar hij met zijn zuster Liene woont. In zijn eigen ogen lijdt Albert aan een seksueel gerelateerde ziekte. Deze afwijking wordt een obsessie voor hem. Hij projecteert zijn kwaal op de Duitse schrijver Johann Wolfgang von Goethe en ziet zijn verwantschap met Goethe bevestigd in Goethes jeugdwerk ”Die Leiden des jungen Werthers”.
Monument
De vermeende verwantschap met Goethe brengt Albert ertoe om deel uit te maken van een delegatie van Franeker naar Goethe in diens woonplaats Weimar. De gevaarlijke reis is bedoeld om Goethe over te halen om een monument in Franeker te komen onthullen. Het monument bestaat uit een kubus en daarop een kogel, in verkleinde vorm identiek aan het grote monument dat Goethe bij zijn tuinhuis liet bouwen. De onderneming moet het aanzien van Franeker als universiteitsstad vergroten.
De reis is een complete mislukking. Het viertal Franekers wordt onderweg beroofd van de koets door een Franse generaal en Albert raakt geïsoleerd van zijn reisgenoten. Uiteindelijk komt hij ontredderd in Weimar aan, samen met het dolende jongetje Karl, dat hij min of meer heeft geadopteerd. Het lukt inderdaad om in de nabijheid van de grote Goethe te komen. Goethe is meer geïnteresseerd in Karl dan in Albert. Karl bezit de fascinerende gave om met de vogels te kunnen praten. Nadat Albert een ernstige ziekte ternauwernood heeft overleefd, sluit hij zich samen met Karl aan bij een rondtrekkend gezelschap van indianen dat op jaarmarkten optreedt. Franeker is achter de horizon verdwenen.
Het is een groot waagstuk om de vereerde dichter Goethe, die minister van Mijnbouw was in het hertogdom Saksen-Weimar, in een roman over Franeker ten tonele te voeren. De relatie tussen Alberts getob over zichzelf en de veronderstelde problemen van Goethe is flinterdun. Ten slotte raakt dit motief om naar Goethe te gaan volledig uit het zicht.
Beschouwingen
Goethe houdt van tijd tot tijd audiëntie in zijn paleisachtige huis in Weimar en Albert beschrijft zijn gezicht en zijn kleding. Maar de echte Goethe van de diepzinnige beschouwingen over God en mens en over het wezen van de natuur blijft volledig buiten beeld. Daarmee lost de roman de in de titel gedane belofte om de cultuur van Weimar onder de loep te nemen, niet in.
De gedachte om Franeker met het Weimar van Goethe te verbinden, is ronduit knap. Daaruit had een diepzinnige analyse van de uiteenlopende vormen van geloof en wetenschap kunnen voortvloeien. Dat is spijtig genoeg niet gebeurd. Armoede en modder bepalen het beeld van Weimar. Dat is alles.
Op de tocht per koets vol ontberingen en de gesprekken tussen de delegatieleden had het accent van de roman moeten liggen. Europa was na de Franse Revolutie in wanorde, Pruisen had in 1806 in de slag van Jena verloren van Napoleon. Militaire strengheid bestond naast anarchie. Hoe blijft een mens moreel zuiver onder zulke omstandigheden?
Dat Kees ’t Hart trefzeker kan formuleren en de lezer door zijn beschrijvingen van stad en land kan boeien, staat buiten kijf. Hier heeft hij echter op het verkeerde paard gewed. De vloeken die deze roman bevat, zijn daarbij uitermate storend.
Boekgegevens
De ziekte van Weimar, Kees ’t Hart; uitg. Querido; 413 blz.; € 21,99