Jihadisten vinden in Libië nieuw werkterrein
Turkije was bang voor de terugkeer van duizenden jihadisten uit Syrië. Maar inmiddels hebben die strijders in Libië een nieuwe plaats gevonden om hun dubieuze werk voort te zetten.
De Veiligheidsraad nam in het voorjaar van 2011 een resolutie aan die een vliegverbod boven Libië instelde. Die zou de NAVO later misbruiken om het regime van de Libische president Gaddafi ten val te brengen. Libië was op dat moment een brandpunt geworden van de Arabische lente. De gewapende oppositie tegen Gaddafi bevond zich in het oostelijke Benghazi.
In de jaren na de Amerikaanse invasie van Irak in 2003 raakte het Amerikaanse leger hier in een bloedige strijd tegen strijders van al-Qaida verwikkeld. In 2007 werd in het Iraakse Sinjar per toeval een aantal belangrijke documenten ontdekt waarin de origine van de buitenlandse jihadisten van al-Qaida in Irak werd vermeld. Libische jihadisten bleken oververtegenwoordigd te zijn en in meerderheid afkomstig uit het oostelijke Benghazi. Zij vormden in 2011 de kern van de oppositie tegen Gaddafi. Dat kon niet verhinderen dat ze ruimhartig luchtsteun kregen van de NAVO.
Nadat Gaddafi uit de weg was geruimd, verviel Libië volgens verwachting tot een toestand van chaos en anarchie. Westerse politici en diplomaten plengden krokodillentranen, want men had het toch allemaal zo goed bedoeld. Toen Gaddafi was verdreven, begonnen Libische jihadisten naar Syrië te trekken, waar ze meestal via Turkije arriveerden.
Het behoeft geen betoog dat ze totaal niet waren geïnteresseerd in zoiets als democratie of mensenrechten. Voor het gemak werden ze echter wel als vrijheidsstrijders betiteld. In Damascus zetelde immers eveneens een dictator die het Westen ongevallig was en die dus van de troon diende te worden gestoten. Assad was inderdaad een dictator die aan het hoofd stond van een politiestaat, maar net als in Libië vroeg niemand zich serieus af wat het alternatief zou zijn. Alleen de bouwers van luchtkastelen dachten dat na het vertrek van Assad in Syrië een democratische rechtsstaat zou ontstaan.
In de jaren daarna ontwikkelde de Syrische provincie Idlib zich tot een broeinest van radicale islamisten. De Turkse president Erdogan en zijn Russische collega Poetin sloten eind 2019 een akkoord over de toekomst van Idlib. Voor Erdogan was het belangrijk dat Poetin druk op Assad uitoefende om een nieuw offensief te voorkomen.
Erdogan was terecht bevreesd voor nieuwe vluchtelingenstromen. Hij had echter nog een andere reden, die meestal onvermeld bleef. De talloze gewapende milities in Idlib hadden altijd op Turkse steun kunnen rekenen, maar veel radicale islamisten waren fel gekant tegen de wapenstilstanden die Erdogan steeds met Poetin sloot. Ze voelden zich door Erdogan verraden. De Turkse president wilde daarom voorkomen dat ze naar Turkije zouden uitwijken, in geval Idlib uiteindelijk weer door het Syrische leger zou worden veroverd. De vraag was daarom wat men met deze radicale jihadisten moest doen.
Libië bleek het antwoord te zijn. Volgens een recent artikel in The Jerusalem Post zouden er al 9000 strijders uit Syrië in Libië zijn terechtgekomen. Het laat zich raden wat de komst van deze duizenden goed getrainde jihadisten betekent voor de situatie in Libië.