Joden in Leeuwarden weggevaagd: „Leeg zijn onze buurten en onze tafels”
„Weg zijn de gemeenten. Leeg zijn onze buurten, leeg de plaatsen aan onze tafels.” Onthutsende woorden van de Joodse schrijver Hartog Beem in het Leeuwarden na de Tweede Wereldoorlog.
Zijn boek over de Joden in Leeuwarden uit 1974, in een nieuwe, aangevulde editie verschenen (uitg. Van Gorcum, Assen), toont een weggevaagde gemeenschap.
Hartog Beem (1892-1987), jarenlang bestuurslid van de Joodse gemeente, beschrijft Joods Leeuwarden vanaf het prille begin in de zeventiende eeuw tot de jaren zeventig van de vorige eeuw. Rond 1645 trokken enige Joodse gezinnen uit Holland naar Leeuwarden. Vermoedelijk heeft er voor 1686 al een synagoge bestaan.
Voor de vroedschap in Leeuwarden waren de Joden een bron van aanhoudende zorg. Men had geen bezwaar tegen de komst van gegoede kooplieden, die de economische bloei van de stad konden bevorderen, maar op arme Joden was men niet gesteld. En die waren er in overvloed, met name zwervende Joden uit Duitsland. Men was waarschijnlijk bang voor het overbrengen van besmettelijke ziekten, denkt Beem, en dan kregen ‘uiteraard’ de Joden de schuld.
De meeste gilden sloten Joden van het lidmaatschap uit. Joden bleven geïsoleerd vanwege hun gebruiken (ze werkten niet op de sabbat en Joodse feestdagen). Zij kozen meestal voor de vrije beroepen in de handel, zoals winkelier, straathandelaar, marskramer en dergelijke.
Ondanks verzet van overheidswege tegen al te sterke uitbreiding van de Joodse gemeente in de achttiende eeuw, groeide het aantal Joden tot 433 in 1798, toen zij gelijkstelling hadden gekregen met andere burgers. Op 3 maart 1805 werd een nieuwe synagoge ingewijd.
Er ontwikkelde zich een bloeiend Joods cultureel leven, met verschillende verenigingen en organisaties. In de onderlinge omgang bedienden de Joden zich lange tijd bij voorkeur van het Jiddisch als spreektaal. Pas in de negentiende eeuw onder koning Lodewijk Napoleon en later koning Willem I werd ernst gemaakt met de emancipatie van de Joden en werden alle nog bestaande belemmeringen uit de weg geruimd. Friesland werd een zelfstandig synagogaal ressort en Leeuwarden kreeg de rang van Nederlands-Israëlitische Hoofd-synagoge. Joden werden ook politiek actief.
Met de emancipatie kwam ook de assimilatie, waardoor de band met de godsdienstige traditie verslapte. Toch bleef de Leeuwarder Joodse gemeente in vergelijking met vele andere sterk traditioneel gericht. De studie van Bijbelse en rabbijnse literatuur bleef een ruime plaats innemen. Op zijn hoogtepunt bedroeg het aantal Joden halverwege de negentiende eeuw bijna 1400, dat in de jaren dertig van de twintigste eeuw halveerde. Oorzaak was onder meer het zoeken van betere bestaansmogelijkheden elders, het verslappen van de religieuze band en gestegen welvaart.
En toen kwam de oorlog… De Joden hoorden de zorgwekkende berichten over antisemitisme en Jodenvervolging in Duitsland, maar dachten dat dit alles Nederland voorbij zou gaan. Systematische ophitsing zoals in Duitsland en bloedige vervolging zoals in Oost-Europa waren in Nederland immers onbekend. De Leeuwarder opperrabbijn A. S. Levisson was druk met het opvangen van vluchtelingen, die grotendeels ook in Kamp Westerbork ondergebracht werden. De situatie werd echter steeds nijpender, resulterend in een proces van isolatie naar deportatie.
Beem is kritisch over de Joodse Raad. „Het instituut paste in het duivelse systeem de eigenlijke bedoelingen te maskeren en de Joden onderling te verdelen.” De raad hoopte vertragend te kunnen werken, wat volgens Beem een naïeve gedachte was. „Deze werd, tegen wil en dank, niet een vertragende maar een vergemakkelijkende factor in het Duitse plan.”
De Joodse Raad heeft ook onjuiste gerustheid bevorderd door te verbloemen dat de zogenaamde werkkampen vernietigingskampen waren. Beem: „Sommige groepen jonge mensen vertrokken aanvankelijk zingend uit Westerbork. Het lag dan ook buiten het menselijk voorstellingsvermogen.”Op 31 januari 1940 telde de Joodse gemeenschap in Leeuwarden 670 zielen. De teller in 1945 stopte met 115: 107 onderduikers en 8 uit de kampen. Opperrabbijn Levisson werd naar Westerbork en Bergen-Belsen afgevoerd. Vlak voor de bevrijding van dit kamp werd hij naar het oosten gevoerd, wat hij niet overleefde.
Hartog en zijn vrouw doken onder in Leeuwarden, hun twee kinderen Eva en Bram kregen een schuilplaats in Ermelo. De kinderen werden opgepakt, op 3 maart 1944 gedeporteerd en drie dagen later in Auschwitz vermoord. De broers van Beem met hun gezinnen ondergingen hetzelfde lot, en bijna de gehele familie van zijn vrouw. Rabbijn Edward van Voolen schrijft in het voorwoord van het boek: „Plaats voor de verwerking van hun eigen verdriet was er nauwelijks: de Beems hebben nooit meer over hun kinderen, hun familie kunnen praten.”