Doden van zonden
Kolossenzen 3:5a
„Doodt dan uw leden die op de aarde zijn…” Het zijn geen offeranden die God behagen, dat wij met de dienaars van de Moloch onze eigen kinderen slachten en doden, of onze eerstgeborenen geven voor onze overtredingen; maar „dat wij doden onze aardse leden, namelijk hoererij, onreinheid, schandelijke bewegingen, kwade begeerlijkheid en gierigheid, welke is afgodendienst, om welke dingen de toorn Gods komt over de kinderen der ongehoorzaamheid” (Kolossenzen 3:5,6). Wij moeten nu geen beesten aan de hoornen van het altaar binden om geslacht en geofferd te worden, maar onze zonden moeten wij, als stotende dieren, vastmaken, doden en als een offerande voor de Heere slachten. Waarom heeft ons God te schande gemaakt voor degenen die ons haten? Is het niet, opdat wij zouden haten wat tegen Zijn wil is? (Psalm 139:21). Immers, zo is het bij de heiligen gesteld, aan wier wil de wil des Heeren is onderworpen (Openbaring 2:6).
Waarom heeft onze God ons gekroond met zoveel overwinningen? Opdat Hij in ons zou triomferen door Zijn Woord en Geest. Opdat wij van harte zouden gehoorzaam worden het voorbeeld der leer waaraan wij zijn overgegeven, en strijdende tegen de duivel, de wereld en de zonde, overwinnaars zijn zouden. Waarom heeft de Heere ons de landen en sterkten van onze vijanden gegeven? „Opdat wij onszelf en al het onze Hem zouden overgeven tot een heilige, levende en aangename offerande; welke is onze redelijke godsdienst” (Romeinen 12:1).
Abraham van de Velden, predikant te Middelburg
(”Wonderen des Allerhoogsten”, 1669)