Goed voornemen
Psalm 116:9
„Ik zal wandelen voor het aangezicht des Heeren, in de landen der levenden.”
Zo’n voornemen is het belangrijke en wezenlijke stuk van de dankbaarheid aan onze God, Die inderdaad, met geheel ons leven, met al onze krachten van lichaam en ziel, wil verheerlijkt zijn.
Bij de kalveren van onze lippen moeten wij de varren van onze handen voegen. Dat is: een wezenlijke en dadelijke dankbaarheid van ons leven, bestaande in een nieuwe gehoorzaamheid en kinderlijke onderwerping aan de geboden van de Heere. Iemand heeft eens gezegd: „Die wél leeft, bidt altijd.” Zo mogen wij zeggen: „Die wél leeft, dankt God altijd.” Zo is het leven van de mens, gelijk aan de voorloper van Christus, een roepende stem (Johannes 1:23). En waarlijk, zoals de zonden roepen om wraak, zo roept zo’n dankbaar en godzalig leven om nieuwe zegen en om nieuwe genade.
Wij zullen op velerlei wijze overtuigd kunnen worden dat wij verbonden zijn om onze God ware dankbaarheid te betonen. Want waarom heeft de Heere ons toch van dat ijzeren juk van de lichamelijke en geestelijke dienstbaarheid van de tiran van Spanje verlost? Is het niet opdat wij de Heere zouden dienen met blijdschap, in gerechtigheid en heiligheid, al de dagen van ons leven (Lukas 1:74-75)? Waarom heeft de Heere onze vijanden voor ons aangezicht uitgeroeid en gedood? Is het niet opdat wij onze zonden zouden doden?
Abraham van de Velden, predikant te Middelburg (”Wonderen des Allerhoogsten”, 1669)