Het oorlogsdrama achter een vergane gevelreclame
Een paar letters op een Amsterdamse gevel voerden Edward Schenk tot een ontdekkingsreis. De tocht leidde hem naar de in Auschwitz vermoorde Jood Marcus Pels en diens nabestaanden in Canada. „Het was alsof ik mijn eigen familie terugvond.”
Niet meer dan een J en een S zag Schenk op een zonnige zomerdag in 2017. „De letters stonden op een gevel van een pand aan de Nieuwe Kerkstraat”, vertelt de historicus die eerder als docent geschiedenis in Amsterdam de kost verdiende.
Dezelfde dag fietste Schenk nog een keer door de Nieuwe Kerkstraat, „want bij de juiste zonnestand zie je de lijnen van de halfvergane letters beter.” ”Grossier in alle ijsbenoodigdheden” scrabbelde Schenk bij elkaar. Er stond nog iets boven, maar dat ging schuil onder een laag zwarte verf.
’s Avonds zette Schenk zijn computer aan en surfde naar het Amsterdamse Stadsarchief. „Vanwege de dubbele o in ”ijsbenoodigdheden” wist ik dat het om een bedrijf van vóór de Tweede Wereldoorlog ging. Op een zogenaamde woningkaart voerde ik het adres in. Al bijna direct stuitte ik op de naam Marcus Pels.”
Joods Monument
Schenk is een van de vijf leden van de Werkgroep Historische Gevelreclames Amsterdam. Als hij in de stad wandelt of fietst speurt hij voortdurend de omgeving af naar gevelreclames, of beter gezegd: de resten daarvan. Vindt hij of een van de andere leden van de werkgroep iets, dan proberen ze niet alleen de gevelreclame in oude luister te herstellen, maar ze gaan bovendien op zoek naar het verhaal achter de reclame-uiting.
Zo ook in het geval van Marcus Pels. Schenk wist dat het om een Jood ging toen hij die naam op het Joods Monument vond, een website die elk van de in de Tweede Wereldoorlog omgekomen Nederlandse Joden herdenkt. Het bedrijf van Pels stond op een lijst met ondernemingen van Joodse eigenaren die was opgesteld door de Amsterdamse politie. „De zaak moest van de Duitsers in 1942 dicht. Pels besloot daarop direct met zijn gezin onder te duiken. Zijn twee kinderen bracht Pels via het verzet op een geheime plek in Limburg onder. Zelf kwam hij met zijn vrouw in Utrecht terecht.”
„In 1944 reisde Pels met zijn vrouw naar Amsterdam. Met maar liefst 43.000 gulden en wat diamanten op zak wilde hij in de hoofdstad wat zaken afhandelen. Ze liepen in de armen van ene Ans van Dijk, iemand die zich voordeed als een lid van het verzet. Van Dijk was een Jodin die probeerde haar huid te redden door andere Joden aan te geven. Na de oorlog werd ze veroordeeld en terechtgesteld. Van Dijk werd vergezeld door Simon den Hoorn, een SD’er. Marcus en zijn vrouw Hendrika, haar meisjesnaam was Brandon, werden opgepakt. Zij deed zich voor als prostituee, werd vrijgelaten en dook in Utrecht weer onder. Marcus werd via Westerbork naar Auschwitz afgevoerd en vergast.”
Belofte
„Hoe ik dat allemaal weet? Door Michel Engelschman, de tweede echtgenoot van Hendrika. Dat was haar mans beste vriend”, vertelt Schenk. Michel Engelschman en Marcus Pels hadden elkaar bij het uitbreken van de oorlog beloofd voor elkaars families te zullen zorgen als een van hen iets zou overkomen. Engelschman werd in de oorlog door de Duitsers opgepakt en belandde uiteindelijk na onder andere opsluiting in Auschwitz in kamp Dora in de Harz. Het regime in kamp Dora, waar V2’s werden vervaardigd, was verschrikkelijk. Joden werkten zich letterlijk dood. Engelschman overleefde het kamp omdat hij als elektricien bruikbaar was voor de nazi’s.
Na de overgave van Duitsland ging Engelschman direct naar zijn huis in Amsterdam. „Daar ontdekte hij dat zijn vrouw door de Duitsers was vermoord. Van haar familie en trouwens ook die van hemzelf had niemand de oorlog overleefd. Daarna ging hij op zoek naar Marcus Pels. Hij hoorde dat die was afgevoerd, maar dat zijn vrouw en kinderen nog leefden.”
Hendrika kwam hij niet op het spoor, maar wel de kinderen. „Hoe Engelschman het voor elkaar kreeg weet ik niet, want er was geen openbaar vervoer, maar hij kwam bij de kinderen in Kerkrade terecht. Marcus Pels’ dochter Keetje, zij was van 1938, herkende hem. Voor Pels’ zoontje Philip, geboren in 1941, was hij een volslagen onbekende. Engelschman moest terug naar Amsterdam, maar het was al laat. Die avond bood de familie die al die tijd voor de kinderen had gezorgd, hem een bed aan. Twee dagen later stond Hendrika, de moeder van de kinderen, voor de deur. Dat moet een ontmoeting zijn geweest! Ongetwijfeld heel ontroerend.”
Engelschman trouwde in 1949 met Hendrika. Uit angst voor een nieuwe Holocaust zijn ze drie jaar later naar Canada geëmigreerd. Eenmaal in Canada veranderde hij zijn voornaam in Michael, zijn achternaam werd Englishman.
Bezoek
Michael Englishman is inmiddels overleden, maar nog bij zijn leven heeft hij alles wat hij heeft meegemaakt op papier gezet. Die memoires zijn in Canada uitgebracht in boekvorm: ”163256”. De titel verwijst naar het nummer dat de Duitsers bij aankomst in Auschwitz op zijn arm tatoeëerden.
Via de uitgever raakte Schenk in gesprek met de Joodse familie. De contacten liepen vooral via kleindochter Lisa Kaufman, die haar grootvader nog heeft geholpen met het redigeren van de tekst voor het boek.
Schenk ontmoette Lisa en haar man toen die vorig jaar naar Amsterdam kwamen. „We hadden het zo gepland dat we op dat moment bezig waren met het herstellen van Pels’ gevelreclame. Daar wist Lisa niets van. Op de dag dat Lisa en haar man kwamen, had een schilder de contouren van de letters M. Pels getekend. Lisa heeft ze toen ingekleurd.” Met bewogen stem: „Het is alsof ik mijn familie in Canada heb gevonden. Het was de bedoeling dat ze dit jaar eind april, begin mei weer zouden komen. Pels’ dochter Keetje zou er dan bij zijn, maar door het coronavirus is de reis vooralsnog tot de herfst uitgesteld.”
Werkgroep herstelt schilderingen op muren in oude luister
Amsterdam is rijk aan muurschilderingen. De Werkgroep Historische Gevelreclames Amsterdam (WHGA) zet zich in voor de restauratie van de vervaagde en vaak afgebladderde teksten en tekeningen.
Een officiële oprichtingsdatum kent de werkgroep niet. „We hadden ergens in 2002 een werkoverleg hier in een café in Amsterdam en zeiden tegen elkaar: zullen we dan maar een werkgroep vormen?” vertelt Marc Stegeman, de coördinator van de werkgroep. „Dat beraad was nodig omdat er een gevelreclame moest worden gerestaureerd.”
De vijf leden noemen de werkgroep een uitvloeisel van het Jaar van het Industrieel Erfgoed in 1996. Stegeman: „Dat gaf een heel scala aan activiteiten. Op een gegeven ogenblik ontstond er belangstelling voor reclames als uiting van industrieel erfgoed. De vraag rees: moeten we die eveneens gaan restaureren? In 2000 gingen we in Kampen kijken want daar was op dat gebied al iets gerestaureerd.”
Het initiatief kreeg in Amsterdam al snel navolging. Een van de leden van de WHGA ontdekte bij hem in de buurt een oude gevelreclame die dreigde te verdwijnen. Stegeman ging daarop kijken. „Ik schreef vervolgens een brief aan de eigenaar van het pand met daarin het verzoek of hij het onderhoud aan de gevel wilde uitstellen omdat wij de gevelreclame wilden restaureren. De brief heb ik persoonlijk overhandigd.”
De eigenaar stond niet onwelwillend tegenover ons voorstel. Dat was voor de werkgroep in spe een meevaller. Anderzijds had de groep nu wel een probleem, want er was geen geld. Daarop benaderde Stegeman het stadsdeel waarin het pand zich bevond. De stadsdeelwethouder vond het een „aardig” initiatief en ging akkoord met de geraamde kosten van 2000 gulden.
Niet puntgaaf
Daarop volgden er opknapbeurten in heel Amsterdam. De meeste gevelreclames die om herstel vragen liggen rond het oude centrum van Amsterdam. Stegeman: „Oud-West, Oud-Zuid en Oud-Oost, wijken die tussen 1850 en 1950 zijn gebouwd. Dat noemen wij de eeuw van de geschilderde gevelreclames.”
Bij het opknappen van de reclame-uitingen steken de werkgroepleden eveneens de handen uit de mouwen en staan ze als dat moet zelf op de steiger. Het schilderwerk wordt overgelaten aan professionals. Alles wordt in de oorspronkelijke staat hersteld, ook al was die niet puntgaaf.
Stegeman: „Vroeger deden ze alles uit de losse pols. Dan begonnen ze links op de muur. Als ze dan rechts niet helemaal goed uitkwamen, maakten ze de letters aan het eind wat smaller. Een andere keer vergaten ze wat. Op een gevel staat bijvoorbeeld ”Ziekenverplartikelen”. Achter de ”p” had een punt moeten staan omdat het ging om ziekenverpleegartikelen. Dat laten we dus gewoon staan.”