Bloemlezing met gedichten over de vraag Wie Jezus is
Voor dichters van alle tijden is Jezus een inspiratiebron geweest. In poëzie geven ze woorden aan Zijn geboorte, leven en sterven. Zonder blad voor de mond. Dat ontroert, schuurt, en doet soms pijn.
Ga er maar aan staan: een bundel samenstellen met poëzie over Jezus. Het is hoe dan ook een precaire bezigheid. Wat noem je wel, wat laat je achterwege? De samenstellers van de bundel ”Ik blijf van hem dromen”, neerlandicus Arie Bijl en dichter Jan de Bas, zijn zorgvuldig te werk gegaan. In zeven onderdelen –Advent, De twaalfjarige Jezus, Zijn optreden, Zijn lijden, Zijn opstanding, Hemelvaart, verschijningen en wederkomst, Inspiratie en ontmoeting– halen ze de vangst van honderd jaar poëzie over Jezus binnen.
Weinig verrassend gaan veel van de 120 gedichten over het lijden en de opstanding. Een oud lied bidt al om het lijden op een goede manier te doordenken: ”Leer mij o Heer uw lijden recht betrachten”. Immers: ”in deze zee verzinken mijn gedachten”. Dat het verwonderen na twee eeuwen nog niet voorbij is, blijkt weer uit deze bundel.
Sommige gedichten zijn voor de lezer een feest van herkenning. Zoals ”De soldaat die Jezus kruisigde” van Martinus Nijhoff, ”Christus als hovenier” van Ida Gerhardt en ”Bekering” van Gerrit Achterberg. In hun voorwoord stellen De Bas en Bijl dat deze „min of meer klassieke Jezusgedichten” niet mochten ontbreken.
Vis
Alle gedichten geven in meer of mindere mate antwoord op de vraag: wie is Jezus voor u? Het is de omkering van de vraag die Jezus Zelf aan Zijn discipelen stelde: „Wie zeggen de mensen, dat Ik, de Zoon des mensen, ben? Maar gij, wie zegt gij, dat ik ben?” De samenstellers geven in hun voorwoord een voorlopig antwoord op die vraag. Volgens hen is Jezus een „lichtend voorbeeld” voor een zoekende mens in een geseculariseerde samenleving.
Elke dichter zoekt op zijn eigen manier naar antwoord op vraag Wie Jezus is. Voor Willem de Mérode, beschouwd als de belangrijkste Nederlandse calvinistische dichter van zijn generatie, is Jezus als een vis:
De vis groeit in mij, ik verminder. Zijn bek bijt en zijn vinnen steken. Ik ving de vis, de vis ving mij.
Maar de vraag Wie Jezus is levert niet alleen maar stichtelijke verzen op, zoals de keuze voor onder meer Gerhardt, Nijhoff en De Mérode zou kunnen suggereren. In hun bloemlezing bieden de samenstellers ook ruimte aan dichters die vrijer omspringen met de naam Jezus. Hun gedichten zijn minder verweven met het Bijbelse jargon. Zo heeft dichterers Hester Knibbe het in ”Piëta van Michelangelo” over „groot / lijf ik heb je lief” wanneer ze het gebeeldhouwde lichaam van Christus in de armen van Zijn moeder beschrijft. En dichter Hans Werkman –de biograaf van De Mérode– schrijft over een schilderij van Maria met Jezus: ”Schaapachtig zit je daar op moeders schoot”.
Blasfemie
Ook Gerrit Komrij komt voorbij, die in zijn gedicht ”Reclame, zo’n kunst” een fictief rondje met Jezus loopt door de Kalverstraat. En tekstdichter Wietske Loebis, die zich zo sterk identificeert met Jezus dat ze zichzelf aan het eind van haar gedicht ”Opstanding” de Messias noemt. ”Ik geef, ik lijd, ik hoop, ik stuur, ik weeg en ik beschik. De Messias (…) / ben ik”.
De grens tussen originaliteit en blasfemie is dun. Goed gevonden is het zeker, de eerste zin van Werkmans gedicht ”Agnus Dei”. Schaapachtig: daarin zit direct de verwijzing naar het Lam Gods uit de titel. Maar mag je zo spreken over Jezus?
Dan het gedicht ”Intocht” van René van Loenen, behalve dichter ook schrijver van kerkliederen. ”Schreef hij geen raadsels in het zand? / Hij schiep zijn eigen misverstand”.
Ongemak
Deze gedichten spelen met de vraag hoe ver poëzie mag gaan. De samenstellers zijn zich bewust van het ongemak dat dergelijke gedichten met zich mee kunnen brengen. Wat de ene lezer ziet als een verfrissende insteek, ervaart de ander als een brug te ver, schrijven ze in het voorwoord. Overigens vielen er in hun selectieronde ook gedichten af juist omdat ze volgens hen afbreuk deden aan de waardigheid van Jezus.
Dat neemt niet weg dat sommige lezers een gedicht als ”De afwezigheidsassistent van God” als kwetsend zullen ervaren. Of met de wenkbrauwen fronsen bij ”Affaire”, met een lyrisch ik dat sterk aan Maria Magdalena doet denken en dat op vrij plastische wijze over haar liefde voor Jezus schrijft. Originaliteit gaat nogal eens ten koste van eerbied.
De meeste herkenning zullen vermoedelijk deze gedichten oproepen die uit de Bijbelse geschiedenissen voortvloeien. Titelgedicht ”Ik ben de kleine dochter van Jaïrus” van Ed Hoornik bijvoorbeeld.
Het eind blijft ontroeren, hoe vaak je het ook leest:
De mensen op het dak en in de bomen gingen naar huis, maar ik blijf van hem dromen. Morgen ben ik de eerste die hem ziet.
Zeker de oudere poëzie heeft vaak een wat bevindelijke inslag. In ”De soldaat die Jezus kruisigde” van Nijhoff komt een Romeinse soldaat tot inkeer: Wij sloegen hem aan ’t kruis. Zijn vingers grepen Wild om den spijker toen ’k den hamer hief– Maar hij zei zacht mijn naam en: „Heb mij lief” – En ’t groot geheim had ik voorgoed begrepen.
Over een „geheim” heeft ook dichter Gerrit Achterberg het in ”Bekering”.
Gij hebt het hoog geheim doorbroken, Here Jezus, tussen ons en den Vader, naar Uw Woord mogen wij zonder zonde zijn en nieuwe wezens, wat er ook in ons leven is gebeurd.
Opvallend is overigens het einde van het gedicht ”Bekering”. De regel ”schrijd ik U uit het donker tegemoet” zou naar verluidt door Achterberg, die veel leed aan depressiviteit, in eerste instantie als ”schrijd ik U in het donker tegemoet” zijn opgeschreven. Schrijden in het donker bood echter te weinig perspectief, vond zijn toenmalige uitgever. Dus paste Achterberg de zin aan naar ”Schrijd ik u uit het donker tegemoet”.
Klankbord
Een bloemlezing zou geen bloemlezing zijn als er ook namen ontbraken. In de verzameling gedichten had Joost Zwagerman met zijn gedicht ”Contact” niet misstaan. En wat te denken van het sonnet ”Abraham” van Rikkert Zuiderveld (van wie overigens wel een ander vers opgenomen is). Hoewel de titel anders doet vermoeden, gaat dit gedicht eerst en vooral over het offer van Jezus.
Gedichten zeggen ook altijd iets over de lezer. Die ontkomt er niet aan dat poëzie een gevoel bij hem oproept, hem confronteert met het beeld dat hij van Jezus heeft. Zo is deze poëziebundel een klankbord vanwaaruit die ene vraag opnieuw doorklinkt: Wie is Jezus voor u?
Boekgegevens
Ik blijf van hem dromen. Het leven van Jezus in gedichten, samenstelling Jan de Bas en Arie Bijl; uitg. KokBoekencentrum; 173 blz.; 17,99