Goede Vrijdag
Romeinen 8:32
„Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven; hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken?”
Deze Schriftwoorden bevatten een gewichtige beweegreden om het geloof van Gods kinderen in de verwachting van alle geestelijke en tijdelijke weldaden aan te moedigen en te bevestigen.
Eerst wordt de grote en enige fundamentele gave en grond genoemd en bevestigd: „Hij heeft Zijn Zoon voor ons overgegeven.” En daaruit volgen noodzakelijk en vaststaand alle andere, mindere gaven: „Wat kan Hij na die onuitsprekelijke Gave ons nu nog onthouden?”
Elk woord is vol gewicht. Heeft God niets gespaard, verminderd of weggenomen van wat Zijn rechtvaardigheid op Zijn Zoon, Zijn eigen natuurlijke Zoon, kon leggen? Op Zijn Zoon, Die oneindig meer uitnemend en heerlijk is dan Zijn aangenomen kinderen en die Hem boven en meer dan alle anderen dierbaar is? Maar integendeel heeft Hij Hem, hoe oneindig lief Hij Hem ook heeft, overgegeven aan de vernedering, aan het tegenspreken van zondaren, aan alle smarten en verzoekingen, ja zelfs in de dood, en dat in de vervloekte kruisdood. En dit alles voor ons, voor ons zondaren, voor ons vijanden van God, voor ons walgelijke ellendelingen!
„Hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken?” Wie zou zich nu nog in kunnen denken dat God geestelijke en tijdelijke weldaden aan Zijn volk zal onthouden? Zal Hij hen nu niet krachtdadig roepen; uit vrije genade rechtvaardigen; hen grondig heiligen en eeuwig verheerlijken? Zal Hij hen niet kleden, niet voeden, niet verlossen en beschermen?
John Flavel, predikant te Dartmouth (”Gods onbegrijpelijke liefde”, 1664)
John Flavel wordt geboren rond 1627 in het Engelse Bromsgrove. Na zijn studie aan de universiteit van Oxford dient hij gemeenten in Diptford, Slapton en Dartmouth. De puriteinse theoloog schrijft een groot aantal boeken, onder meer over Christus als Middelaar en over het belang van zelfonderzoek. Flavel overlijdt op 26 juni 1691.