Verkiezing als poort, niet als muur
Een boek over Gods verkiezing. Het lijkt een waagstuk om hierover te schrijven. Toch hebben dr. J. Hoek en dr. W. Verboom het aangedurfd. Zij vinden namelijk dat daarover te veel gezwegen wordt en daarmee tekortgedaan wordt aan de eer van God.
Ze gaven hun boek de titel: ”Ik zie een poort wijd open staan”. Dit leert ons al direct hoe zij over de verkiezing tot zaligheid willen spreken. Niet als een muur, maar als een poort.
Dr. Hoek, emeritus hoogleraar gereformeerde spiritualiteit en hoogleraar systematische theologie, en dr. Verboom, emeritus hoogleraar geschiedenis van het gereformeerd protestantisme, beginnen met de geschiedenis van Gods verkiezend handelen in het Oude Testament. In dit handelen van God zien we wat verkiezing is. Het is het in vrijheid aangaan van een relatie door God met mensen.
Eerst wordt Gods verkiezing in Genesis besproken. Vervolgens in Deuteronomium, de Psalmen en de profeten. Gods verkiezing is verkiezing tot dienst en verkiezing tot zaligheid. Daar heeft Israël niet veel van terechtgebracht. Maar het is juist de verkiezing die er de oorzaak van is dat God Zijn volk niet definitief laat vallen. Hij brengt hen na de ballingschap weer terug in Jeruzalem. Deze hoop is ook nu voor Israël gebleven. De verharding is tijdelijk.
De verkiezing in het Nieuwe Testament is een verkiezing tot geloof. De schrijvers zeggen: „Het is Gods overmachtige en onweerstaanbare genade die tot geloof brengt.” Toch komt dat nergens in mindering op de directe oproep tot geloof en bekering. De apostel onderstreept dat Gods verkiezing op geen enkele wijze steunt op de kwaliteiten van degene die verkoren wordt. De tekst over Jakob en Ezau willen de schrijvers echter zien als in eerste instantie niet gaande over de zaligheid, maar over Gods heilshistorisch handelen. Het ziet op de verkiezing van Israël en niet van Edom.
Augustinus
De verkiezing is van eeuwigheid en in Christus. Deze twee zaken worden vanuit de brieven van de apostelen door de schrijvers verklaard. Het belijden van de verkiezing in de loop van de kerkgeschiedenis wordt daarna besproken. Augustinus en Pelagius komen aan het woord. Het rooms-katholieke standpunt toont zijn verbondenheid met Pelagius en stelt dat elk mensenkind nog steeds in staat is het goede te kiezen. Gods keus volgt daarom op onze keus van het goede. Augustinus stelde echter: „God zorgt ervoor dat Zijn uitverkorenen van harte het goede willen.”
Dan komt het gereformeerde belijden van de verkiezende God aan de orde. Dit bestrijkt het grootste gedeelte van het boek. We lezen over Luthers geschil met Erasmus. Men oordeelt dat Luthers spreken over de verwerping dicht bij de gedachte komt dat God de oneervolle vaten Zelf produceert, in plaats van dat die vaten zichzelf verderven. Het zou God tot de Auteur van de zonde kunnen maken. Calvijn benadrukt door middel van de verkiezingsleer het genadekarakter van het heil. De bron van de zaligheid is de onverdiende verkiezing van God. Niets kan ons ootmoediger maken.
Toch hebben de schrijvers van het boek een drietal vragen aan Calvijn. Ten eerste: Calvijn spreekt over de predestinatie als over een dubbelbesluit. Men vraagt zich af: „Ligt daarmee het besluit van de verwerping niet te veel op één lijn met het besluit van de verkiezing?” We merken ook later in het boek dat de schrijvers daar moeite mee hebben. Ten tweede: maakt Calvijn niet te veel onderscheid tussen verkiezing van een volk en van de enkeling? Ten derde: is er bij Calvijn geen strijd tussen de genade die de gehele gemeente wordt aangeboden en het feit dat het heil toch alleen voor de uitverkoren bestemd is? De schrijvers zeggen dan: „Schuurt het hier niet bij Calvijn?”
Particuliere verkiezing
Nu blijkt later in het hoofdstuk over prediking en verkiezing dat de schrijvers een sterk verband leggen tussen Gods verkiezing van de gemeente en de particuliere verkiezing. De gemeente is een uitverkoren gemeente, zoals Israël een uitverkoren volk was. „Tussen de gemeente die tot het eeuwige leven is uitverkoren en de gemeente van het verbond bestaat een kostbare relatie.” Het bezwaar tegen Calvijns benadrukken van de particuliere verkiezing ligt dus in hun verbondsbeschouwing. Ik kies hier toch de zijde van Calvijn.
In de bespreking van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels beluisteren we echter weer een helder geluid. De schrijvers van het boek zeggen terecht: Zo dacht de kerk van de Reformatie over de leer van verkiezing en verwerping. Natuurlijk komt hier het infra- en supra-lapsarische standpunt om de hoek kijken en kiezen de schrijvers voor het infralapsarische standpunt. Daar is niets mis mee. Die vrijheid stond Dordt ook toe.
Huiveringwekkend
Een andere opmerking betreft de terughoudendheid om over een besluit van verwerping te spreken. Men wil dit toch liever zien als een keerzijde van de verkiezing.
Ik kan begrijpen dat de broeders beducht zijn om God de Auteur van de zonde te maken. De auteur van de zonde is de mens. Ik kan ook begrijpen dat het besluit van verwerping zoals Calvijn zegt een „huiveringwekkend” besluit is. Maar in hun pogingen om dit huiveringwekkende weg te nemen, gaan de schrijvers wel erg ver. Je kunt niet alles toespitsen op wat in de tijd gebeurt. Het huiveringwekkende is dat sommigen daartoe ook gesteld zijn. Vaten des toorns tot het verderf toebereid, Rom. 9:22. Bij alle voorzichtigheid die hier betracht moet worden, zeggen we toch met de Dordtse Leeregels: „Dat God sommigen in de tijd met het geloof begiftigt, sommigen niet begiftigt komt voort uit Gods besluit”, DL 1-6. Nog veel meer zou over dit boek te zeggen zijn. Het reikt ons veel aan. Er is veel uit te leren.
Boekgegevens
Ik zie een poort wijd open staan. Geloven in de verkiezende God, dr. Jan Hoek en dr. Wim Verboom; uitg. KokBoekencentrum; 288 blz.; € 17,99