Hongerige kinderen in slot WO II per vrachtschip naar Friesland
Vanaf de Geestbrugkade in Rijswijk vertrokken op 7 maart 1945 twee vrachtschepen naar het weldoorvoede noorden. De lading: 186 uitgeteerde Haagse ”bleekneusjes”. Een van hen was de nu 82-jarige M. (Michiel) Overduin. „In Den Haag aten we bloembollen.”
De bewuste vrachtschepen waren de Zwerver van Jan Heuvelman uit Ouderkerk aan den IJssel en de Bona Spes van Arie Speksnijder uit Krimpen aan den IJssel. Afgelopen zaterdag meerde de Bona Spes opnieuw aan nabij de vertrekplaats van een kwarteeuw geleden. Belangstellenden konden het schip bezoeken. De huidige eigenaar, Bart Lahr, wilde zo aandacht vragen voor de geschiedenis van de kinderevacuaties. Zijn schip, nu aangemerkt als varend erfgoed, oogt ondanks zijn bijna tachtig jaar hetzelfde als in 1945. Dat geldt ook voor het ruim waarin de kinderen verbleven. Collega-schip De Zwerver doet tegenwoordig dienst als wachtschip voor de scouting in Geertruidenberg, nu met de naam Steur.
Eigenaar Lahr van de Bona Spes las in deze krant voor het eerst over het Haagse kindertransport. Dat betrof een interview in mei vorig jaar met de dochter van de toenmalige schipper van de Bona Spes, de nu 83-jarige A. M. (Anna) Moerkerken-Speksnijder uit Krimpen aan den IJssel. Hierop ging hij op zoek in de archieven en nam contact op met Moerkerken. Daarbij stuitte hij ook op M. Overduin. Laatstgenoemde was door hetzelfde interview met de schippersdochter in contact gekomen. Zowel Moerkerken, lid van de gereformeerde gemeente te Krimpen aan den IJssel, als de hersteld hervormde Hagenaar was zaterdag aanwezig.
Vissersfamilie
De gelegenheid haalde veel herinneringen naar boven, zeker bij Overduin. Breed had de Scheveningse vissersfamilie waarin hij opgroeide het bepaald niet in de Tweede Wereldoorlog. Zoals iedereen. De zeeschepen lagen in de haven, de hele handel lag stil, weet Overduin. „Veel schepen, vooral die grote loggers, hebben de Duitsers zelfs gevorderd en bewapend, om te gebruiken voor de kustverdediging. Na de oorlog hebben de reders al dat wapentuig verwijderd en de schepen weer in oude staat hersteld. Een hele klus.”
Zes kinderen telde het gezin. De oudste, Riet, was van 1928. De jongste, Arie, kwam er in 1943 bij, midden in de oorlog. Van het gezin zijn alleen Michiel en Arie nog in leven. „Mijn oudere zus Corrie is in december 2018 overleden. Met haar heb ik die scheepsreis gemaakt.”
Daar ging heel wat aan vooraf. Eind 1942 moest het gezin op stel en sprong het huis in Scheveningen uit. „De Duitsers wilden heel het gebied direct langs de kust leeg hebben, om het te verdedigen tegen een eventuele landing van de geallieerden. Dat werd de Atlantikwall.”
Tot hun verbazing gingen de Overduins er fors op vooruit. „We kwamen in de Haagse wijk Belgisch Park bij het Oranjehotel terecht. Een heel chique wijk. Waarom die huizen leegstonden, begreep ik pas veel later. Voor de oorlog woonden daar veel Joden. Kort voordat wij er kwamen wonen, waren zij weggevoerd naar vernietigingskampen.”
De hele buurt verhuisde mee. „Je zag op straat dezelfde mensen als in onze oude wijk, de vissersbuurt in Scheveningen. Heel apart. Ons adres weet ik nog steeds: Maastrichtsestraat 87. Het huis staat er nog.”
Afschuwelijk
De ruimere behuizing hield de honger niet buiten. Het hoogst steeg de nood toen de Duitse bezetter de toevoer van voedsel naar West-Nederland blokkeerde, eind 1944, in een reactie op de nationale spoorwegstaking waartoe de Nederlandse regering in Londen had opgeroepen. Hierop stierven 20.000 tot 25.000 Nederlanders een wrede hongerdood. Ook de toevoer van brandstof lag stil. Overduin: „Mijn oudere broers Wim (1929) en Cor (1930) hakten hout in het Oostduinpark. Thuis aten we wat we af en toe met voedselbonnen konden krijgen. In rijen van honderden meters lang voor de voedselpunten. Tot het eten echt opraakte. Toen aten we alles wat op een bepaalde manier eetbaar was. Zoals bloembollen en suikerbieten. Geen idee waar mijn ouders die vandaan hadden. Maar ze smaakten afschuwelijk.”
In het voorjaar bracht het Rode Kruis wat verlichting met de verstrekking van Zweeds wittebrood, weet Overduin. Nou ja, de datering weet hij niet meer, wel het feit zelf. „Ik was net 7 jaar. Het meel was er boven Ypenburg uitgegooid. Lekker dat het brood was.” Maar het was snel op, en nieuwe aanvoer bleef uit. „We kregen weleens wat van de gereformeerde Bethelkerk, aan de Jurriaan Kokstraat. Daar waren we lid. Andere keren mochten we eten bij gezinnen uit de gegoede stand, waar nog eten was. Niet iedereen van ons gezin, hoor. Alleen mijn oudere zus Corrie en ik. Wij hadden het meest te lijden.” Ook een vrouw uit de straat stopte het gezin weleens wat toe. Overduin: „Haar man vocht aan het oostfront, volgens mij als SS’er. Zelf kreeg ze weleens wat van de Duitsers, vanwege haar man. Zij vond het verschrikkelijk dat wij zo leden.”
Interkerkelijk bureau
Op een gegeven moment ging het niet meer. Niet met Michiel, niet met Corrie, noch met vele anderen in hun stad. Net als in Amsterdam en Rotterdam was de nood in Den Haag groot, en in kleinere steden zoals Leiden, Haarlem en Delft.
Om de vele kinderen die er leefden van de hongerdood te redden, vroeg het Rijksbureau voor Voedselvoorziening de kerken om hulp. Dit leidde tot de oprichting van het Interkerkelijk Bureau voor Noodvoedselvoorziening en Kinderuitzending (IKB), goedgekeurd door de nazistische rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart. „Het is nog een hele strijd geweest voordat hij akkoord ging. Als hij dat niet had gedaan, had ik hier niet meer gezeten.”
Het IKB regelde hierop voor 40.000 tot 50.000 ondervoede kinderen uit West-Nederland –slechts de ernstigste gevallen– het transport naar het noordoosten van Nederland, waar volop voedsel was. Een deel ervan zou per schip naar het noorden van Nederland reizen. Het werden twee schepen: de Zwerver en de Bona Spes. Overduin: „Mijn zus en ik kregen een tas met spulletjes mee, en we stapten op een bus die op ons stond te wachten.”
Misselijk
De bus bracht hen naar de Rijswijkse Geestbrugkade. Daar lagen de schepen klaar. „We moesten het ruim in. Daar stond niets: geen stoelen of tafels, alleen schoon stro.” In enkele emmers, afgezet met houten schotten, kon iedereen zijn behoefte doen.
Ook rooms-katholieke en doopsgezinde kinderen stapten op: zij voeren met de Bona Spes naar Groningen. Overduin belandde waarschijnlijk in het bulkschip Zwerver. In totaal ging het om 186 kinderen, verdeeld over beide schepen.
De tocht was niet gemakkelijk. De luiken over het ruim zaten dicht, tegen binnenspattend buiswater, waardoor de kinderen de hele dag in het duister zaten. De oversteek van het IJsselmeer kwam anderhalve dag later. Tussendoor kregen de kinderen tweemaal eten: ’s woensdagsavonds van de Centrale Keuken, donderdagmiddag van het Rode Kruis. Veel kinderen werden er misselijk van: die maagjes waren het eten niet meer gewend. Om vervolgens met windkracht 7 het IJsselmeer over te steken vonden de schippers te gewaagd. Ze voeren daarom die nacht naar Enkhuizen, met de kop op de wind. Overduin: „Dan heb je weinig last van schommelingen.”
Opgeblazen brug
Na een halve dag wachten bij Enkhuizen ging de wind liggen. Daarna kwam eindelijk het risicovolste deel van de reis, dwars over het IJsselmeer naar het Friese Lemmer, pal boven de Noordoostpolder. De tocht leverde relatief weinig problemen op. De meeste kinderen waren na aankomst redelijk snel van hun misselijkheid af. Een dokter die na aankomst aan boord stapte, stuurde wat meisjes naar een Rode Kruisziekenhuis om aan te sterken. Overduin: „Zelf ben ik niet zeeziek geweest. Ook later, als visser op de Noordzee, zelden of nooit.” De andere kinderen kregen een feestmaal. „Des middags was er stamppot met echte aardappelen, fijne knolletjes en heusch vleesch”, schrijft ene pater George Thoen verlekkerd. Als leiddinggevende van de rooms-katholieke kinderen (uit Loosduinen), samen met enkele „nonnetjes”, hield hij aan boord van de Bona Spes een verslag van de reis bij. Dat schip voer tot in Friesland gezamenlijk met de Zwerver op. Overduin: „Die maaltijd kan ik mij echt niet meer herinneren. Misschien kregen alleen de kinderen van de Bona Spes dat.”
Ook de tocht door Friesland liep niet gemakkelijk. Doordat de bezetter land onder water had gezet, konden de schippers lastig zien waar de vaargeul lag. Verder verhinderde een opgeblazen brug de doorgang, beschrijft Thoen. Na zo’n vijf dagen belandde de Zwerver in Birdaard, boven in Friesland, aan de Dokkumer Ee tussen Leeuwarden en Dokkum. In het ruim was het inmiddels niet meer te harden, door de stank van braaksel, urine en uitwerpselen.
Overvloed
Bij het haventje van Birdaard stonden boerenwagens de gereformeerde bleekneusjes op te wachten. Overduin: „Zo’n platte wagen waar ze normaal melkbussen mee vervoerden.” Op het dorpsplein vingen wachtende pleeggezinnen de uitgehongerde westerlingen op. Overduin kwam bij de familie Talsma in huis. „Eenvoudige, ouderwets gereformeerde mensen: oom Haje en tante Kee. Zielen van mensen waren het. Ongelooflijk, zo lief als ze waren.” Voor het eerst wordt hij emotioneel. „Die hebben de hemel aan ons verdiend. Ze hadden zelf vier kinderen, maar namen ons erbij. Ik werd gewassen, aangekleed en kreeg na tijden weer lekker eten, driemaal op een dag.”
Hij herinnert zich zijn eerste maaltijd nog: „Eén aardappeltje met een beetje boter erop. Ze hadden instructies gekregen om heel voorzichtig te beginnen. Mondjesmaat kreeg ik er steeds meer bij.” Later mocht de jonge Michiel volop mee-eten met de rest van het gezin. „Ik wist niet wat ik zag: die mensen hadden alles in overvloed. Dan zette de vrouw bijvoorbeeld een grote pan met havermoutpap op tafel. Ik bleef ervan eten.”