Nieuwe donorwet betekent geen diefstal
Door de nieuwe donorwet wordt ons lichaam geen staatseigendom. Er is ook geen sprake van dwang. Bovendien zullen er geen organen worden uitgenomen als familieleden van de overledene daar bezwaar tegen hebben.
In het artikel ”Ons lichaam is geen staatseigendom” komt Johan Boeijenga met bezwaren tegen de nieuwe donorwet en de zogenaamde ”heartbeating”-donatie: de uitname van organen na het vaststellen van de hersendood (RD 26-2).
Net als hij ben ik ook geen voorstander van de nieuwe donorwet. De autonomie en de lichamelijke integriteit van de mens worden hierdoor aangetast. Bovendien biedt deze wet geen beter uitgangspunt voor de arts die met de naasten van de patiënt het gesprek over orgaandonatie zal moeten aangaan.
Ondanks de bezwaren heeft deze wet ook één voordeel: Onder de oude donorwet bleef het aantal registraties sterk achter. Met de invoering van de nieuwe wet worden we gedwongen om onze keuze te registreren. Daarnaast is het ook belangrijk om deze keuze te bespreken met onze naasten. Onduidelijkheid hieromtrent bij familie en naasten kan tot veel onrust leiden in een periode die door de omstandigheden al zeer hectisch en emotioneel is.
Omdat ik denk dat de keuze voor of tegen orgaandonatie met name een persoonlijke keuze is, die ieder voor zich moet verantwoorden, wil ik me niet uitspreken vóór of tégen (een bepaalde vorm van) orgaandonatie. Daarvoor geldt: „Zo dan een iegelijk van ons zal voor zichzelven Gode rekenschap geven” (Romeinen 14:12). Desondanks wil ik toch enkele kanttekeningen plaatsen bij de gebruikte argumentatie in genoemd artikel.
Psalm 37
Ten eerste wordt ons lichaam geen staatseigendom. We hebben al sinds de invoering van de eerste donorwet, in 1998, de tijd om onze keuze omtrent dit onderwerp kenbaar te maken, dus er is geen sprake van dwang. Bovendien zal niet worden overgegaan tot uitname van organen als familie daar bezwaar tegen heeft. Het is zelfs zo dat, bij toestemming van de patiënt, de arts niet over hoeft te gaan tot uitname van organen als de familie daardoor grote emotionele schade zou (kunnen) oplopen. De naasten houden dus zeggenschap. Het lichaam wordt dan ook geen staatseigendom en er is zeker geen sprake van „diefstal” van organen!
En passant wordt nog vermeld dat de overheid bestaat bij de gratie van de kiezer en de belastingbetaler. Deze visie staat echter haaks op de klassiek-christelijke visie op de overheid.
Verderop in het artikel wordt gesproken over het dilemma dat men wel organen wil/kan ontvangen terwijl men zelf geen donor is. Het uit Psalm 37 geciteerde vers kan wel enige richting geven, maar kan (net als andere Bijbelteksten) niet zomaar worden toegepast op orgaandonatie. Het verweer van Boeijenga gaat wel mank als hij stelt dat Psalm 37 over aardse goederen gaat en niet over onze lichamen, omdat we die niet bezitten, maar in bruikleen hebben. Gaat dit dan niet op voor aardse goederen? Of zijn die wel in ons bezit?
Tweerichtingsverkeer
Vervolgens wordt in deze context een vergelijking gemaakt tussen het doneren van organen en het doneren en ontvangen van bloed. Dat betreft echter een geheel andere situatie. Er is namelijk op grond van de Bijbel geen principieel bezwaar te maken tegen het doneren en ontvangen van bloed. Mensen die wel een principieel bezwaar hebben tegen het ontvangen van bloed, bijvoorbeeld Jehova’s Getuigen, willen vanuit principieel oogpunt ook geen bloed doneren. Daar geldt dus juist wel het ”tweerichtingsverkeer”: wie niet wil ontvangen, wil ook niet doneren.
Zonder mensen om hun gemaakte keuzes te willen veroordelen, denk ik dat het moreel niet juist is om principieel tegen (een bepaalde vorm van) orgaandonatie te zijn, maar daar wel van te willen profiteren. Hoewel elke vergelijking ergens mank gaat, is het in wezen hetzelfde als dat men om principiële redenen niet wil bijdragen aan het pensioenfonds, maar later wel pensioen wil ontvangen. Ik denk dat weinig mensen dat rechtvaardig zullen vinden.
Hersendood
In de laatste alinea’s van het artikel wordt nog gesproken over hersendood. Dit blijft een lastig onderwerp, waar een heel artikel over geschreven zou kunnen worden. Zoals beschreven, is sterven een „ondoorgrondelijk proces” en is nooit vast te stellen wanneer ziel en lichaam van elkaar scheiden. Dat maakt het maken van een keuze ook zo enorm moeilijk.
Het resteren van diverse lichaamsfuncties (hartslag, hormoonproductie, stofwisseling) is echter geen bewijs voor de aanwezigheid van de ziel. De genoemde functies kunnen ook in een laboratorium in losse cellen intact gehouden worden, zonder dat er sprake is van leven in existentiële zin.
Ter afsluiting wil ik iedereen aansporen om voor 1 juli 2020 een keuze te maken en die te laten registreren. Laten we erover spreken met familieleden, naasten en bekenden. Laten we vooral met een biddend hart een keuze maken die we voor God en ons geweten kunnen verantwoorden.
De auteur is anesthesioloog.