Ons lichaam is geen staatseigendom
Als we ons niet verweren, wordt door de nieuwe donorwet ons lichaam na het overlijden in feite gedegradeerd tot staatseigendom. De Schepper echter heeft het alleenrecht op ons lichaam.
Dr. Hilde Westerman schreef een artikel over het al dan niet afstaan van organen (RD 20-2). Zij gebruikt hierbij Bijbelse argumenten. Dat spreekt aan, want wie wil leven vanuit de reformatorische beginselen vraagt zich af hoe we ons kunnen laten leiden door Gods Woord, zeker bij ingrijpende beslissingen.
Nu doemt daar wel direct een moeilijkheid op. Zaken als orgaandonatie zijn alleen mogelijk in een hightechmaatschappij met een gezondheidszorg die zich op een even hoog niveau bevindt. Onvergelijkbaar met de zeer basale ziekenzorg die verleend werd in de eerste eeuw van onze jaartelling en de millennia daarvoor. Zorg die destijds gekenmerkt werd door naastenliefde en zelfopoffering.
Hoewel gelukkig rudimenten daarvan in de huidige gezondheidszorg nog aanwezig zijn, is die zorg inmiddels wel getransformeerd tot een ”systeem” dat draait dankzij een professionele, efficiënt ingerichte en met collectieve middelen gefinancierde organisatie. De dienst der genezing en der verzorging is een betaald beroep geworden en de patiënt is in wezen gereduceerd tot zorgconsument.
Bruikleen
Nu wordt die patiënt door de nieuwe donorwet na diens overlijden ook gereduceerd tot orgaan‘donor’. Ik heb ‘donor’ opzettelijk zo geschreven, want er wordt niet iets actief afgestaan, zoals bijvoorbeeld bij een bloeddonatie. Er wordt uit het lichaam van iemand die zich dat niet bewust is iets verwijderd.
Daarbij stuit de titel direct al op bezwaar: ”Organen geven geen opdracht maar geschenk”. Want iets (passief) laten verwijderen, is hooguit een nalatenschap, maar geen (actief) geschenk. Bovendien suggereert een geschenk iets van een voormalig bezit, en dat strookt toch niet met het Bijbelse mensbeeld dat wij ons lichaam slechts in bruikleen hebben gekregen van onze Schepper.
Dat is ook de principiële tegenstand en weerzin die de donorwet bij mij oproept. Als wij ons niet verweren, wordt ons lichaam na ons overlijden in feite gedegradeerd tot staatseigendom. Als íemand dat eigendomsrecht zou hebben, is het onze Schepper Zelf, niet een landsbestuur dat bij de gratie van ons stemgedrag en onze belastingafdracht bestaat.
Al in de eerste alinea gebruikt Westerman argumenten voor donatie die mij toch wel wat boud overkomen. Volgens haar is het goddeloos om wel (eventueel) een orgaan te willen ontvangen maar geen orgaan te geven. Zij legitimeert deze stelling met Psalm 37:21: „De goddeloze ontleent en geeft niet weder; maar de rechtvaardige ontfermt zich, en geeft.”
Dramatische wending
Naar mijn mening wordt in Psalm 37 gesproken van aardse goederen, die als bezittingen te beschouwen zijn. Zoals hierboven gesteld, is ons lichaam niet ons eigendom, maar in bruikleen. Dus de vergelijking is wel wat kort door de bocht. Maar buiten dat: als wij het begrip orgaan nu eens vervangen door bloed? In feite een vloeibaar weefsel, dat ook gedoneerd kan worden. Dan mogen alleen bloeddonoren zelf ook bloed ontvangen?
Dat zou een dramatische wending geven aan de gezondheidszorg. Maar bovendien: sinds wanneer wordt het ontvangen van medische zorg afhankelijk gemaakt van de visie van de patiënt op zoiets als orgaandonatie? Als er een medische indicatie gesteld wordt voor het transplanteren van een orgaan (of het inbrengen van een hartklepprothese, het toepassen van nierdialyse of wat voor levensreddende behandeling dan ook), is alleen een principiële weigering van de ontvanger relevant.
Hersendood
Verderop stelt Westerman dat het sterven een „ondoorgrondelijk proces” is. Helemaal mee eens! Maar dat dit dan leidt tot de conclusie dat een hersendode gelijk staat aan een overledene, omdat dit op basis van door de medische wetenschap opgestelde protocollen is besloten, maakt juist dat men er op kunstmatige wijze wél een te doorgronden situatie van wil maken.
En laten we gewoon eerlijk zijn: het begrip ”hersendood” en de daaruit voortvloeiende conclusie dat dit gelijk staat aan dood, is juist ontstaan in de periode dat de eerste harttransplantaties mogelijk werden gemaakt door inderdaad ‘donoren’ waarvan het hart tijdens de uitname nog klopt. Juist dit soort ”constructies” veroorzaken bij mij grote huiver ten aanzien van de zogeheten ”heartbeating”-donaties.
Donatie van een nier of leverkwab tijdens het leven? Een geweldige daad van naastenliefde. Het laten uitnemen van een of meer organen nadat het hart is gestopt met kloppen? Wanneer dit het rouwproces voor de nabestaanden niet verergert, is het een serieus punt van overweging om dit tijdig vast te leggen. Maar uitname van organen bij een persoon van wie het hart nog klopt, de stofwisseling en hormoonproductie nog doorgaan (om enige aspecten te noemen van een persoon die hersendood is verklaard), dus van iemand die zeker nog enige levenskenmerken heeft? Dat lijkt me onverantwoord rentmeesterschap. Dat is geen geschenk, maar diefstal.
De auteur is sedationist in het ziekenhuis St. Jansdal in Harderwijk en medewerker aan de site www.RMU.nu/gewetensbezwaar.